ECLI:NL:RBDHA:2021:13673

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
12 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7171
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een uitzendkracht na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uitzendkracht, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de beëindiging van haar Ziektewet (ZW)-uitkering. Eiseres was van 5 maart 2018 tot 4 januari 2019 werkzaam als tuinbouwmedewerkster en meldde zich ziek op 7 januari 2019 na een hersenbloeding. Na een periode van ziekenhuisopname en revalidatie ontving zij een ZW-uitkering, die later werd beëindigd op 7 februari 2020 omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres meldde zich opnieuw ziek vanuit de Werkloosheidswet (WW) op 10 februari 2020, maar het UWV concludeerde dat zij meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen en beëindigde haar ZW-uitkering per 11 mei 2020.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar arbeidsongeschiktheid niet correct was ingeschat. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen en de door eiseres overgelegde medische informatie beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve medische gegevens waren die de bevindingen van de verzekeringsartsen in twijfel trokken. Eiseres had niet voldoende onderbouwd waarom zij de geduide functies niet kon uitoefenen, en de rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had beslist dat eiseres per 11 mei 2020 geen recht meer had op een ZW-uitkering. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Tümkaya-Canimoglu)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiseres per
11 mei 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 1 oktober 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting op
6 oktober 2021 via skype plaatsgevonden. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en S. Aydos-Brandsma, tolk in de Turkse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is van 5 maart 2018 tot 4 januari 2019 voor 50 uur per week als uitzendkracht (tuinbouwmedewerkster) werkzaam geweest. Eiseres is op 22 januari 2019 per 7 januari 2019 ziekgemeld bij verweerder vanwege een hersenbloeding op 6 januari 2019. Eiseres is van 6 januari 2019 tot 25 januari 2019 opgenomen geweest in het ziekenhuis HMC Westeinde en zij verbleef vervolgens van 25 januari 2019 tot 6 maart 2019 in Basalt Den Haag voor revalidatie.
2. Bij besluit van 6 februari 2019 is aan eiseres per 7 januari 2019 een ZW-uitkering toegekend. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 25 november 2019 is deze ZW-uitkering per 7 februari 2020 beëindigd omdat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. In de rapportage van 25 november 2019 concludeert de verzekeringsarts dat beperkingen moeten worden aangenomen ten aanzien van hoog handelingstempo, werk op hoogte, leidinggevende aspecten, grote eindverantwoordelijkheid, langdurig beroepsmatig voertuigen besturen, fijn motorische hand/vingerbewegingen, frequent reiken, frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, (trappen)lopen, klimmen, staan, geknield of gehurkt actief zijn, geboren en/of getordeerd actief zijn en boven schouderhoogte actief zijn. Tevens is eiseres aangewezen op werk zonder nachtdiensten of sterk onregelmatige diensten. Van 7 februari 2020 tot en met 21 januari 2021 is vervolgens aan eiseres een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
3. Op 14 februari 2020 heeft eiseres zich vanuit de WW wederom ziekgemeld per 10 februari 2020 met dezelfde klachten. In een rapportage van 6 maart 2020 heeft de primaire verzekeringsarts vermeld dat dossierstudie en lichamelijk en psychisch onderzoek is verricht. Het opvragen van informatie bij de behandelend sector vond de verzekeringsarts gelet op de beschikbare medische informatie niet nodig. Deze verzekeringsarts concludeert dat eiseres nog steeds arbeidsongeschikt is voor het eigen werk als tuinbouwmedewerkster en dat haar mogelijkheden en beperkingen hetzelfde zijn als tijdens de eerstejaars ZW-beoordeling op 25 november 2019. De beperkingen zijn gerelateerd aan klachten van de linkerschouder, linkerhand en linkerbeen/voet en zijn vastgelegd in een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 6 maart 2020. Bij besluit van 13 maart 2020 is aan eiseres een ZW-uitkering toegekend per 10 februari 2020.
4. De primaire arbeidsdeskundige concludeert in een rapportage van 31 maart 2020 dat de verdiencapaciteit van eiseres meer dan 65% van het maatmaninkomen bedraagt. Verweerder heeft daarom bij het primaire besluit de ZW-uitkering beëindigd per 11 mei 2020.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder verwijzing naar een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
21 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht. Ook zijn brieven van intensivist S. Achterberg van het HMC Westeinde van 7 januari 2019 en 17 januari 2019 en van neurochirurg W.A. Mooijen van het HMC Westeinde van 28 januari 2019 bij het onderzoek betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om de FML te wijzigen. Hij licht toe dat de parese grotendeels is hersteld en dat er geen afwijkingen zijn die wijzen op een vrijwel niet kunnen gebruiken van de linkerarm en het linkerbeen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ziet blijkens de rapportage van 30 september 2020 geen aanleiding om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige en bevestigt dat eiseres in staat is om meer dan 65% van het maatmanloon te verdienen. De geduide functies zijn administratief medewerker (document scannen; SBC-code 315133), administratief ondersteunend medewerker (SBC-code 315100) en assemblagemedewerker besturingskasten en panelen (SBC-code 267071).
6. Eiseres betoogt samengevat dat zij volledig arbeidsongeschikt is. Zij stelt meer beperkt te zijn dan door verweerder is aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft eiseres specialistenberichten van de neuroloog van het HagaZiekenhuis en van de intensivist en de neurochirurg van het Haaglanden Medisch Centrum van januari 2019, een huisartsenjournaal van 8 januari 2019 tot en met 27 augustus 2020, een verslag van de fysiotherapeut van 27 september 2020 en verslagen van 31 januari 2019, 19 april 2019, 18 juli 2019 van de revalidatiearts van Basalt overgelegd. Als gevolg van stress vanwege haar medische klachten ervaart eiseres concentratie- en slaapproblemen. Deze slaapproblemen zijn ook het gevolg van de angst van eiseres voor een nieuwe hersenbloeding. Voor de psychische klachten is eiseres in behandeling bij een psycholoog. De verzekeringsartsen hebben alle voornoemde klachten niet in voldoende mate onderkend en in verband met deze klachten zijn de geduide functies niet geschikt, aldus eiseres.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
7.2
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
7.3
Het beroep komt er in de kern op neer dat eiseres stelt meer beperkt te zijn dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Eiseres verwijst daarbij naar de door haar in beroep overgelegde medische informatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat daaruit en ook overigens niet is gebleken van relevante wijzigingen in de gezondheidssituatie van eiseres die nopen tot het oordeel dat de situatie op de datum in geding niet juist is ingeschat. Een klacht kan pas worden meegenomen indien zij kan worden vertaald in een beperking die (voldoende) steun vindt in objectieve medische gegevens. Zonder afbreuk doen aan de klachten van eiseres en de invloed die eiseres hiervan in dagelijks leven ervaart is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen objectieve medische gegevens heeft ingebracht die doen twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan te nemen dat het onderzoek door de verzekeringsartsen in deze zaak niet zorgvuldig is verricht. De medische grondslag van het bestreden besluit houdt stand.
7.4
Verder heeft eiseres niet geconcretiseerd waarom zij de geduide functies niet kan uitoefenen, uitgaande van de vastgestelde beperkingen. Zij geeft slechts aan dat sprake is van meer beperkingen en dat zij daarom de functies niet kan uitoefenen.
8. Het vorenstaande betekent dat wat eiseres heeft aangevoerd geen doel treft, en dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres per 11 mei 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.