ECLI:NL:RBDHA:2021:13674

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
12 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering van eiser na motorongeluk en beoordeling door verzekeringsarts

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwist, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser was sinds 5 november 2016 arbeidsongeschikt na een motorongeluk en had verschillende pogingen tot werkhervatting ondernomen. Na een periode van ziekte ontving hij vanaf 1 juli 2019 een ZW-uitkering. Verweerder heeft op 28 februari 2020 besloten dat eiser per 5 maart 2020 geen recht meer had op deze uitkering, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling door de verzekeringsarts niet zorgvuldig was, omdat eiser niet op de juiste wijze was gehoord en er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 5 maart 2020 onterecht was, omdat eiser recht had op een uitlooptermijn van een maand na de beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser per 30 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Tevens is verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat eiser per
5 maart 2020 geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Bij besluit van 11 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting op 6 oktober 2021 via skype plaatsgevonden. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandig-heden. Eiser is op 5 november 2016 als gevolg van een motorongeluk uitgevallen voor zijn arbeid als teamleider bij Albert Heijn voor 19,48 uur per week. Na verschillende mislukte pogingen tot werkhervatting zijn aanvragen van eiser voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen. Eiser heeft vervolgens van 12 november 2018 tot 30 juni 2019 via uitzendbureau Tempo-Team gewerkt als bezwaarbehandelaar bij de Belastingdienst voor 24 uur per week. Per 22 maart 2019 is hij ziekgemeld en in verband met beëindiging van dit contract per 30 juni 2019 is aan eiser per 1 juli 2019 een ZW-uitkering toegekend.
2. Op 12 februari 2020 heeft een beoordeling plaatsgevonden door een primaire verzekeringsarts, waarna rapportages zijn opgesteld op 18 februari 2020 en 27 februari 2020. Blijkens de rapportage van 18 februari 2020 heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht, waarbij onder meer informatie van de neuropsycholoog van
3 september 2019 en van de neuroloog van 13 september 2019 is meegenomen. Hieruit blijkt dat weliswaar sprake is van posttraumatische klachten, maar neuropsychologische (cognitieve) functiestoornissen kunnen niet worden geobjectiveerd. Daarnaast is eiser op
12 februari 2020 op het spreekuur gezien, waarbij eiser psychisch is onderzocht. Een lichamelijk onderzoek achtte de primaire verzekeringsarts niet nodig omdat ten aanzien van de lichamelijke beperkingen geen nieuwe medische informatie was verstrekt. De primaire verzekeringsarts concludeert dat per 12 februari 2020 de in het kader van de laatste WIA-procedure aangenomen belastbaarheid onverminderd van kracht is en hij verwijst naar de in dat kader opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML). Hij acht eiser in staat om volledig te werken, indien eiser slechts licht fysieke en mentale werkzaamheden behoeft te verrichten. In de aanvullende rapportage van 27 februari 2020 heeft de primaire verzekerings arts aangegeven dat, in tegenstelling tot hetgeen hij op 12 februari 2020 aan eiser heeft medegedeeld, geen arbeidsdeskundig onderzoek plaats zal vinden omdat als maatman de functies gelden die in het kader van de bezwaarfase in de WIA-procedure zijn vastgesteld. Het betreft de functies productiemedewerker industrie (code 111180), receptionist (SBC-code 315120), inpakker (SBC-code 111190) en telefonist/medewerker callcenter (SBC-code 315174). Eiser is, uitgaande van de FML van 30 april 2019, nog steeds geschikt om deze functies te verrichten. De primaire verzekeringsarts heeft eiser hierover op 27 februari 2020 telefonisch ingelicht. Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van het voorgaande beslist dat eiser per 5 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
3. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder handhaaft zijn standpunt onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 3 september 2020 en 11 mei 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossierstudie verricht en wijst in zijn rapportage van 3 september 2020 erop dat de neuropsycholoog vermeldt dat het prestatieniveau van eiser weliswaar iets lijkt af te nemen bij vermoeidheid, maar dat na een korte pauze de testprestaties weer gemiddeld tot bovengemiddeld zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van de rapportage van de orthopedisch chirurg in een aanvullende rapportage van 11 mei 2021 in de FML met terugwerkende kracht per 18 december 2018 een aanvullende beperking opgenomen op item 4.7 ten aanzien van polsbelastingen (schroefbeweging met hand en arm). Ten aanzien van het vermijden van werk waardoor de rug zwaar belast wordt merkt de verzekeringsarts bezwaar en beroep op dat hiermee al rekening is gehouden bij het vaststellen van de beperkingen. Blijkens de rapportage van 4 juni 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep wordt eiser op grond van de gewijzigde FML onverminderd geschikt geacht voor de onder overweging 2 genoemde functies.
4. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen. Hij betoogt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser stelt dat verweerder het bestreden besluit haastig heeft genomen nadat eiser verweerder in gebreke heeft gesteld vanwege het uitblijven van een tijdige beslissing op bezwaar. Een gedegen onderzoek ontbreekt. Eiser is van mening dat hij daarom alsnog recht heeft op een schadevergoeding wegens niet tijdig beslissen. Eiser licht toe dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de brieven van zijn orthopedisch chirurg van het Erasmus MC (Verhaar) van 22 mei 2020 en 14 augustus 2020 niet heeft meegenomen in zijn onderzoek. Verder voert eiser aan dat hij door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zondag (15 maart 2020) is gebeld. Tot slot is volgens eiser sprake van een uitlooptermijn van één maand zodat zijn ZW-uitkering pas kan worden beëindigd op 5 april 2020.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Hoorzitting
5.1
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 7:3 van de Awb kan - voor zover relevant in deze zaak - van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, de belanghebbende heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord of in het bezwaar volledig tegemoet wordt gekomen.
5.2
De rechtbank overweegt dat eiser in zijn bezwaarschrift van 5 maart 2020 heeft aangegeven dat hij gehoord wil worden op locatie. Verweerder meldt in het verweerschrift dat eiser op een gegeven moment akkoord is gegaan met een telefonische hoorzitting, maar daarna alsnog graag op een fysieke hoorzitting wilde worden gehoord. De rechtbank leidt daaruit af dat eiser zijn recht om (al dan niet telefonisch) te worden gehoord niet heeft prijsgegeven. Nu van de in overweging 5.1 genoemde uitzonderingen op het horen in de onderhavige zaak geen sprake is, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van de hoorplicht, zodat er geen gebrek aan het bestreden besluit kleeft. Eiser heeft echter in beroep afdoende gelegenheid gehad voor aanvulling van de gronden en heeft hiervan ook gebruik gemaakt. Daarom is aannemelijk dat eiser hierdoor niet is benadeeld en ziet de rechtbank aanleiding het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. [1]
Schadevergoeding
5.3
Verweerder heeft naar aanleiding van ontvangst van de ingebrekestelling van eiser tijdig, dat wil zeggen binnen twee weken, het bestreden besluit genomen. Voor een schadevergoeding in geval van een besluit dat geen stand kan houden is geen aanleiding.
Kennelijke verschrijving
5.4
De vermelding in het primaire besluit dat eiser per 5 maart 2019 arbeidsgeschikt wordt geacht is een kennelijke verschrijving. In het primaire besluit wordt in dezelfde alinea vermeld dat de ZW-uitkering per 5 maart 2020 wordt beëindigd. De grond die daarop ziet slaagt niet.
Rapportage orthopedisch chirurg
5.5
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van eiser van 5 maart 2020 heeft verweerder eiser bij brief van 17 maart 2020 gelegenheid gegeven tot 24 maart 2020 om nadere informatie op te sturen (en aanvullende gronden in te dienen). In de rapportage van 3 september 2020 vermeldt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat op 14 april 2020 en 15 mei 2020 telefonisch contact is geweest met eiser waarin eiser heeft aangegeven informatie van de orthopedisch chirurg te zullen overleggen. Deze medische informatie is door de verzekeringsarts bezwaar en beroep ontvangen en verwerkt in zijn aanvullende rapportage van 11 mei 2021. De rechtbank passeert daarom de stelling van eiser dat deze informatie van de orthopedisch chirurg niet door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is meegenomen in het onderzoek.
Zorgvuldig onderzoek
5.6
Niet is komen vast te staan dat eiser door de betreffende arts op zondag (15 maart 2020) is gebeld, nu dit van de zijde van verweerder uitdrukkelijk is betwist.
Datum beëindiging ZW-uitkering
5.7
Op grond van het tweede lid van artikel 19aa van de Ziektewet geldt dat indien de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen, hij recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag (= uitlooptermijn) waarop hij hiertoe in staat is geacht. Het primaire besluit dateert van 28 februari 2020, zodat de uitkering op 30 maart 2020 eindigt. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat geen sprake is van een uitlooptermijn omdat geen eerstejaars ZW-beoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank overweegt dat eiser per 22 maart 2019 is ziekgemeld en dat aan eiser per 1 juli 2019 een ZW-uitkering is toegekend. Vervolgens heeft op 12 februari 2020, derhalve enkele maanden voor het verstrijken van het eerste ziektejaar, de beoordeling plaatsgevonden. Gelet op deze data is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beoordeling op 12 februari 2020 niet heeft te gelden als een eerstejaars ZW-beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat sprake dient te zijn van een uitlooptermijn ingevolge het tweede lid van artikel 19aa van de Ziektewet. Verweerder heeft derhalve ten onrechte de ZW-uitkering beëindigd per 5 maart 2020. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en zelf voorziend bepalen dat eiser per 30 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering.
Conclusie
5.8
Het beroep is gegrond. De rechtbank beslist op na te melden wijze.
5.9
Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover is beslist dat eiser per 5 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering;
- herroept in zoverre het primaire besluit;
- bepaalt dat eiser per 30 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vgl. CRvB 7 juli 2017, ECLI:NL:CRvB:2017:2506.