ECLI:NL:RBDHA:2021:13674
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van eiser na motorongeluk en beoordeling door verzekeringsarts
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwist, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser was sinds 5 november 2016 arbeidsongeschikt na een motorongeluk en had verschillende pogingen tot werkhervatting ondernomen. Na een periode van ziekte ontving hij vanaf 1 juli 2019 een ZW-uitkering. Verweerder heeft op 28 februari 2020 besloten dat eiser per 5 maart 2020 geen recht meer had op deze uitkering, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beoordeling door de verzekeringsarts niet zorgvuldig was, omdat eiser niet op de juiste wijze was gehoord en er geen hoorzitting had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de ZW-uitkering per 5 maart 2020 onterecht was, omdat eiser recht had op een uitlooptermijn van een maand na de beoordeling. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat eiser per 30 maart 2020 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Tevens is verweerder opgedragen het griffierecht aan eiser te vergoeden.