In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vastgoedzorg Van der Weide B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Vastgoedzorg Van der Weide B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat een ex-werknemer per 1 februari 2019 geen Ziektewet-uitkering zou ontvangen vanwege het weigeren van een passend werkaanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer, die in dienst was als timmerman, wegens ziekte uitviel en dat zijn contract eindigde op 31 januari 2019. Eiseres, als eigen risicodrager, had verweerder verzocht om een beslissing over de ZW-uitkering van de ex-werknemer. Verweerder had het bezwaar van de ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres.
Tijdens de zitting, die digitaal plaatsvond op 6 oktober 2021, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig was verlopen, omdat zij niet was betrokken bij de hoorzitting en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een passend werkaanbod en dat de ex-werknemer niet kon worden verweten dat hij dit aanbod had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de zorgvuldige voorbereiding van het verzoek om een beslissing aan verweerder, wat leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond was.
De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld en bepaald dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.