ECLI:NL:RBDHA:2021:13675

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
12 december 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6297
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering van Ziektewet-uitkering en de zorgvuldigheid van de bezwaarprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Vastgoedzorg Van der Weide B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiseres, Vastgoedzorg Van der Weide B.V., heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, waarin werd bepaald dat een ex-werknemer per 1 februari 2019 geen Ziektewet-uitkering zou ontvangen vanwege het weigeren van een passend werkaanbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ex-werknemer, die in dienst was als timmerman, wegens ziekte uitviel en dat zijn contract eindigde op 31 januari 2019. Eiseres, als eigen risicodrager, had verweerder verzocht om een beslissing over de ZW-uitkering van de ex-werknemer. Verweerder had het bezwaar van de ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van eiseres.

Tijdens de zitting, die digitaal plaatsvond op 6 oktober 2021, heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Eiseres voerde aan dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig was verlopen, omdat zij niet was betrokken bij de hoorzitting en dat de hoorplicht was geschonden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een passend werkaanbod en dat de ex-werknemer niet kon worden verweten dat hij dit aanbod had geweigerd. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had voldaan aan de zorgvuldige voorbereiding van het verzoek om een beslissing aan verweerder, wat leidde tot de conclusie dat het beroep ongegrond was.

De rechtbank heeft verweerder in de proceskosten veroordeeld en bepaald dat het griffierecht aan eiseres moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6297

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2021 in de zaak tussen

Vastgoedzorg Van der Weide B.V., te Voorschoten, eiseres

(gemachtigde: mr. M. Degelink)
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: A.J.J.M. van Eijk).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: mr. R.W. van den Hoek).

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat aan [derde-partij] (ex-werknemer) per 1 februari 2019 geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) wordt uitbetaald vanwege het weigeren van een passend werkaanbod.
Bij besluit van 14 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ex-werknemer tegen het primaire besluit gegrond verklaard en beslist dat eiseres de ZW-uitkering aan ex-werknemer moet uitbetalen.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Ex-werknemer heeft een zienswijze ingediend.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting op digitale wijze plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] (personeelsfunctionaris). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ex-werknemer is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [B] (persoonlijk begeleider).

Overwegingen

1.1
Ex-werknemer is op 29 januari 2018 in dienst getreden bij eiseres als timmerman. Medio 2018 is ex-werknemer wegens ziekte uitgevallen en op 31 januari 2019 eindigde zijn contract. Eiseres is eigen risicodrager voor de ZW.
1.2
Eiseres heeft met een formulier op 19 februari 2019 verzocht aan verweerder om een besluit over een ZW-uitkering van eiser te nemen. Op dat formulier heeft eiseres aangekruist ‘geen recht (meer) op uitkering’. Onder het kopje Advies over beschikking is door eiseres vermeld:
“Er is vanaf 1 oktober 2018 getracht om werknemer zijn werkzaamheden te laten hervatten. Werknemer is uiteindelijk een loonsanctie opgelegd omdat hij de adviezen van de bedrijfsarts niet heeft opgevolgd en omdat hij heeft geweigerd om de werkzaamheden in aangepaste vorm te hervatten. In eerste instantie zou hij op 1-11 de werkzaamheden hervatten, toen op 11-12 en in een ultieme poging is er afgesproken dat hij op 7 januari de werkzaamheden in aangepaste vorm zou hervatten. Werknemer heeft zich geen enkele keer aan deze afspraak gehouden. Daarnaast heeft hij het dringende advies van de bedrijfsarts genegeerd om contact op te nemen met de huisarts. Wij hebben na het opleggen van de loonsanctie diverse pogingen ondernomen om uit deze impasse te geraken. Ook zijn er door de werkgever handreikingen gedaan om tot een vergelijk te komen. Helaas zonder resultaat. Wij hebben een aantal bijlagen bijgevoegd waaruit duidelijk wordt dat de werknemer meerdere kansen zijn geboden.“
1.3
Verweerder heeft bij het primaire besluit de ZW-uitkering aan eiser per 1 februari 2019 geweigerd.
1.4
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen door ex-werknemer gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat geen sprake is geweest van (het weigeren van) een passend werkaanbod per 1 februari 2019.
2. Eiseres voert aan dat de bezwaarfase onzorgvuldig was, omdat zij niet bij de bezwaarprocedure is betrokken, ondanks haar verzoek daartoe. Ook is de hoorplicht geschonden. Verder heeft ex-werknemer een passend werkaanbod geweigerd door een paar keer niet op het werk op de reintegratieplek te verschijnen. Hij heeft zich niet aan reïntegratieverplichtingen gehouden en heeft dan ook geen recht op een ZW-uitkering. Eiseres heeft op het onder 1.2 bedoelde formulier het verkeerde hokje aangekruist. Dat had moeten zijn ‘gedeeltelijke weigering ZW ten gevolge van maatregel’. Eiseres stelt dat verweerder dit had moeten begrijpen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Ingevolge artikel 30, eerste lid, onder a van de ZW is een zieke werknemer verplicht passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld. Ingevolge het tweede lid wordt, indien de werknemer die aanspraak maakt op ziekengeld zonder deugdelijke grond de arbeid bedoeld in het eerste lid weigert, het loon dat hij zou hebben ontvangen indien hij deze arbeid wel had verricht beschouwd als inkomen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de ZW.
3.2
Vaststaat dat eiseres ex werknemer heeft aangeboden om bij een bedrijf te re-integreren. Hij zou daar moeten werken volgens een opbouwschema. Dat schema hield in dat eiser zou moeten starten met 3 maal vier uur per dag en na drie weken weer volledig (fulltime) inzetbaar zou moeten zijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet kan worden gezegd dat sprake was van een concreet en passend werkaanbod waarvan op voorhand duidelijk was dat eiser dat werk zou kunnen uitvoeren. Dat betekent ook dat eiser niet kan worden verweten op de datum in geding een passend werkaanbod te hebben geweigerd. De grond dat eiser een ZW-uitkering om deze reden geweigerd moet worden faalt dan ook.
3.3
Ten aanzien van de grond van eiseres dat zij op het aanvraagformulier ten onrechte heeft aangekruist dat ex-werknemer geen recht (meer) heeft op een uitkering en dat verweerder had moeten begrijpen dat niet weigering van de gehele ZW-uitkering werd beoogd, overweegt de rechtbank als volgt. Vooropgesteld wordt dat eiseres in de hoedanigheid van eigenrisicodrager en verweerder ieder hun eigen verantwoordelijkheden en taken hebben bij te nemen besluiten over de ZW [1] . De eigenrisicodrager moet verweerder een voorstel voor een beslissing voorleggen, en de beslissing op zorgvuldige wijze voorbereiden, waarbij het voorstel wordt gedragen door de onderliggende feiten. De eigenrisicodrager doet zijn voorstel voor een beslissing op een door verweerder daartoe beschikbaar gesteld formulier en stuurt zo spoedig mogelijk nadat hij redelijkerwijze had kunnen weten dat verweerder een beslissing moet nemen en via een beschikking bekend moet maken, dit formulier aan verweerder. Met dit voorstel voor een beslissing worden alle op de zaak betrekking hebbende stukken meegezonden. Daarna dient verweerder dat verzoek en die stukken te beoordelen, waarbij op verweerder de plicht rust om te onderzoeken of de voorbereiding op zorgvuldige wijze plaats heeft gevonden. De eigen risicodrager is eerst aan zet. In dit geval heeft eiseres niet voldaan aan de eis van een zorgvuldige voorbereiding van het verzoek om een beslissing aan verweerder. Dit volgt alleen al uit het feit dat verklaard is dat het verkeerde vakje is aangekruist. De grond dat verweerder had moeten begrijpen dat niet gehele weigering van de ZW-uitkering werd bedoeld door eiseres, slaagt reeds gelet op het voorgaande niet. En uit de onder 1.2 vermelde toelichting op het formulier volgt niet dat eiseres iets anders moet hebben bedoeld dan geen recht (meer) op uitkering/gehele weigering van de ZW-uitkering.
Hoorplicht
3.4
Verweerder heeft eiseres in de bezwaarprocedure verzocht om gegevens aan te leveren maar heeft verweerder niet uitgenodigd voor de hoorzitting. De rechtbank is van oordeel dat dit onzorgvuldig is van verweerder. Aannemelijk is echter dat eiseres hierdoor niet is benadeeld omdat ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, een besluit met gelijke uitkomst zou zijn genomen. Onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal dit gebrek daarom worden gepasseerd. De toepassing van artikel 6:22 van de Awb geeft aanleiding verweerder in de proceskosten te veroordelen [2] . Ook dient verweerder het griffierecht aan eiseres van € 354,- te vergoeden.
4. Het beroep van eiseres is ongegrond.
5. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres van € 1.496,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht aan eiseres van € 354,- voldoet.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2021.
De griffier is buiten staat de uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.