ECLI:NL:RBDHA:2021:13697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.18426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring door ontbreken rechtsbijstand in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Nigeriaanse vreemdeling. De vreemdeling was op 23 november 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Na de oplegging van de maatregel heeft de gemachtigde van de vreemdeling zich op 29 november 2021 onttrokken aan de procedure, zonder dat er een nieuwe advocaat was aangewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Raad voor de Rechtsbijstand geen andere advocaat heeft benaderd om de vreemdeling bij te staan, waardoor hij gedurende de gehele procedure verstoken is gebleven van rechtsbijstand. De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring beoordeeld en geen gebreken geconstateerd in de oplegging en voortduring van de maatregel. Echter, het ontbreken van rechtsbijstand werd als een ernstige schending van de procedurele waarborgen beschouwd, waardoor de maatregel van aanvang af onrechtmatig werd geacht. De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.000,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Tevens zijn de proceskosten van de vreemdeling vergoed tot een bedrag van € 748,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18426

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedag] 1999 en van Nigeriaanse nationaliteit, eiser
[V-nummer] ,
(voormalig gemachtigde mr. A. Simicevic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 2 december 2021 de maatregel van bewaring opgeheven omdat uitzetting niet voor het verstrijken van de uiterste overdrachtstermijn kan worden gerealiseerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2021 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. Eiser is op de zogenaamde Dublingrondslag in bewaring gesteld. In het gehoor voorafgaand aan de oplegging van de maatregel zijn aan eiser vragen gesteld die zien op de het kunnen beoordelen of kan worden volstaan met oplegging van een lichter middel. In de maatregel is gemotiveerd waarom niet is volstaan met oplegging van een lichter middel. Het significante risico op onttrekking is in de maatregel onderbouwd met twee zware gronden en drie lichte gronden. Aan het dossier is een M120 toegevoegd waaruit blijkt welke handelingen zijn verricht om de overdracht aan Italië te kunnen effectueren.
3. Voorafgaand aan het gehoor inbewaringstelling is een piketmelding uitgegaan die is geaccepteerd door een advocaat die optreedt in vreemdelingenbewaring-zaken. Deze gemachtigde heeft op dat moment door aanvaarding van de piketmelding de taak op zich genomen om eiser, voor zover hij dat wenst, bij te staan in de onderhavige procedure en te voorzien van rechtskundig advies. Bij bericht van 29 november 2021 heeft deze gemachtigde de rechtbank geïnformeerd zich vanwege een vertrouwensbreuk en diverse bedreigingen genoodzaakt te voelen te onttrekken als gemachtigde. In dit bericht is aangegeven dat eiser op de hoogte is gesteld dat zij zijn belangen niet langer zal behartigen en de rechtbank hierover zal worden geïnformeerd. Gemachtigde heeft behalve het plaatsen van dit bericht in het digitale dossier ook telefonisch contact opgenomen met de griffie van de rechtbank om de rechtbank te informeren.
4. Op 29 november 2021 heeft de voormalig gemachtigde van eiser een tweede bericht aan het digitale dossier toegevoegd. In dit bericht is onder meer het navolgende vermeld:
(...)
“Onderwerp: bericht nav telefonisch contact
Geachte,
Uw collega heeft mij gebeld en verzocht of ik de RvR piket wilde bellen en hen wilde verzoeken een nieuwe advocaat van de piketlijst door te geven.
Ik heb contact opgenomen met de RvR en de situatie uitgelegd. Zij hebben mij daarna teruggebeld dat zij dit niet doen en dat er vanuit de rechtbank doorgaans een emailbericht over dergelijke zaken moet worden gestuurd.”
(…)
5. Bij e-mail van 29 november 2021 heeft de Centrale Piketafdeling van de Raad voor de Rechtsbijstand de rechtbank het navolgende laten weten:
(…)
“Indien de piketadvocaat de rechtsbijstand niet kan verlenen dient zij zelf voor vervanging te zorgen. Wij kunnen de piketmelding niet opnieuw uitmelden”
(…)
6. Bij bericht van 1 december 2021 heeft de voormalig gemachtigde van eiser herhaald dat zij eiser niet langer bijstaat, maar de stand van zaken wenst te vernemen omdat de rechtbank heeft aangegeven dat de rechtbank de Raad voor de Rechtsbijstand zou verzoeken een gemachtigde aan eiser toe te voegen. De rechtbank heeft bij bericht van 1 december 2021 de voormalig gemachtigde geïnformeerd over bovenstaand e-mailbericht van de Raad voor de Rechtsbijstand en daarbij onder meer aangegeven dat de voormalige gemachtigde correct heeft gehandeld en geen nadere handelingen hoeft te verrichten.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser vanaf 29 november 2021 tot aan opheffing van de maatregel terwijl hij was gedetineerd geen rechtsbijstand heeft gehad. De rechtbank stelt ook vast dat de Raad voor de Rechtsbijstand na onttrekking van in eerste instantie toegevoegde advocaat, geen advocaat heeft benaderd om te verzoeken om eiser vanaf 29 november 2021 bij te staan in de bewaringsprocedure. Zowel de voormalig gemachtigde als de rechtbank hebben de Raad voor de Rechtsbijstand geïnformeerd over de onttrekking en verzocht om een andere advocaat te benaderen en te verzoeken eiser gedurende de procedure de bewaringsprocedure bij te staan.
8. De rechtbank overweegt dat (onder meer) uit het Unierecht en uit het EVRM volgt dat eiser gedurende de -gehele- onderhavige procedure, die in het voortraject voorafgaand aan oplegging van de maatregel begint, recht heeft op rechtsbijstand.
9. In het Unierecht voorziet artikel 47 van het Handvest van de grondrechten in een recht op rechtsbijstand voor degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot een rechter te waarborgen. Artikel 47 van het Handvest is van toepassing op procedures met betrekking tot de uit het Unierecht voortvloeiende rechten en vrijheden en dus ook indien een vreemdeling wordt gedetineerd op grond van de Terugkeerrichtlijn, Opvangrichtlijn of Dublinverordening. De Toelichting bij het Handvest bevestigt dat de rechtsbijstand beschikbaar moet zijn “wanneer de garantie van een doeltreffende voorziening in rechte wegens het ontbreken van die bijstand ontwricht zou worden”.
10. Artikel 47 van het Handvest correspondeert met artikel 13 EVRM dat ook het recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel garandeert. Het recht op rechtsbijstand is voorts vastgelegd in artikel 6, derde lid, sub c, EVRM. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft gedetailleerde regels ontwikkeld hoe voorzien dient te worden in rechtsbijstand. Zo oordeelde het EHRM in het arrest in de zaak Biba tegen Griekenland van 26 september 2000 (ECLI:CE:ECHR:2000:0926JUD003317096, punt 29) dat de verzoeker onmogelijk zonder hulp het beroep bij de Griekse rechter had kunnen voorbereiden, aangezien hij een buitenlander was die de taal niet sprak en oordeelde dat sprake was van een schending van artikel 6, eerste lid en derde lid, sub c, EVRM. In het arrest in de zaak Kamasinski tegen Oostenrijk van 19 december 1989 (ECLI:CE:ECHR:1989:1219JUD000978382) oordeelde het EHRM dat het enkele toevoegen van een advocaat niet genoeg is om aan de verplichting van de staat om te voorzien in effectieve rechtsbijstand te voldoen (schending van artikel 6, eerste lid en derde lid, sub c, EVRM). Als de toegevoegde advocaat faalt in het bieden van effectieve vertegenwoordiging en dit evident is ofwel onder de aandacht van de autoriteiten van de staat is gebracht, is de staat verplicht om tussenbeide te komen en het falen te corrigeren. Verder constateerde het EHRM een inbreuk op artikel 6, derde lid, EVRM in het arrest in de zaak Artico tegen Italië van 13 mei 1980 (ECLI:CE:ECHR:1980:0513JUD000669474) en oordeelde dat wanneer een toegevoegde advocaat verhinderd is om zijn taken uit te voeren en de autoriteiten van deze situatie op de hoogte zijn, ze een verplichting hebben om hem ofwel te vervangen ofwel om ervoor te zorgen dat hij aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank acht deze jurisprudentie onverkort van toepassing in procedures waarin wordt opgekomen tegen een maatregel van vreemdelingenbewaring.
11. Het is de taak van de Raad voor de Rechtsbijstand om een advocaat te benaderen met de vraag of deze bereid is rechtsbijstand te verlenen. Indien deze advocaat dat verzoek accepteert ontstaat er een advocaat cliënt-relatie en komt er een overeenkomst tot stand. In nationale regelgeving of beleid is niet voorzien in een verplichting voor een advocaat om, in plaats van de Raad voor de Rechtsbijstand, bij het ontbinden van die overeenkomst een collega te benaderen om de overeenkomst als het ware over te nemen. Indien een advocaat verzoekt om op de piketlijst voor bewaringszaken te worden geplaatst en aan de voorwaarden daarvoor voldoet, betekent dit niet dat ieder piketmelding, ook als die wordt aanvaard, de verplichting meebrengt om ongeacht de omstandigheden de vreemdeling waaraan hij/zij is toegevoegd te zullen bijstaan of te blijven bijstaan of zorg te dragen dat een derde de rechtsbijstandverlening na een onttrekking overneemt. De Raad voor de Rechtsbijstand brengt de vreemdeling en een advocaat die op de piketlijst staat met elkaar in contact. Het is dan -enkel- aan die vreemdeling en die advocaat om te bepalen of en hoe lang de advocaat als gemachtigde zal optreden. Indien een advocaat niet langer als gemachtigde optreedt, ongeacht wiens wens dat is en ongeacht de oorzaak van het onttrekken van de (voormalige) gemachtigde aan het verlenen van rechtsbijstand, dient de Raad voor de Rechtsbijstand aan een vreemdeling die in bewaring is gesteld een andere gemachtigde toe te voegen zodat kan worden bezien, door de vreemdeling en die gemachtigde, of rechtsbijstand zal worden verleend in de procedure waarvoor de toevoeging is verleend. De Raad voor de Rechtsbijstand heeft dit niet gedaan ondanks het daartoe strekkende -onverplichte- verzoek van de voormalige gemachtigde van eiser en het verzoek van de rechtbank. Dit betekent dat eiser vanaf 29 november 2021 verstoken is gebleven van rechtsbijstand. Gelet op het karakter van vrijheidsontneming acht de rechtbank dit bijzonder ernstig. Het kunnen laten bijstaan door een professioneel gemachtigde is een zodanig essentiële waarborg dat het ontbreken hiervan de maatregel onrechtmatig maakt en voor een belangenafweging geen plaats is.
12. Weliswaar onderzoekt en beoordeelt de rechtbank -om een Unierechtelijk daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden- ambtshalve de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en zal de rechtbank tot opheffing van de maatregel en invrijheidstelling van eiser overgaan als de maatregel niet rechtmatig is, maar dit doet aan het bovenstaande niet af. De rechtbank kan immers -onder meer- bezwaarlijk eiser voorbereiden op de behandeling ter zitting en bezwaarlijk adviseren over de in te nemen proceshouding voor en tijdens de behandeling ter zitting en bij het bepalen of een rechtsmiddel tegen de uitspraak moet worden ingesteld. Een professioneel gemachtigde behartigt de belangen van de gedetineerde vreemdeling, heeft een geheel eigen taak en verantwoordelijkheid en is daarmee uit het oogpunt van rechtsbescherming een noodzakelijke waarborg voor een fair trial in de bewaringsprocedure.
13. De rechtbank heeft ambtshalve de wijze waarop eiser is gehoord, de grondslag van de maatregel, de gronden die het significante risico op onttrekking onderbouwen, het onderzoek of volstaan kan worden met oplegging van een lichter middel, de motivering waarom dat in dit geval niet is gedaan en de voortvarendheid van het handelen van verweerder onderzocht en beoordeeld. De rechtbank heeft hierbij geen gebreken geconstateerd, zodat uit bovenstaande ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid op zichzelf niet volgt dat de oplegging van de maatregel en/of de voortduring tot het moment van opheffing niet rechtmatig zijn geweest. De rechtbank zal desondanks concluderen dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig moet worden geacht. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat eiser vanaf 29 november 2021 niet is bijgestaan door een professioneel gemachtigde zodat in ieder geval vanaf dat moment de voortduring van de maatregel onrechtmatig is vanwege het ontbreken van een essentiële waarborg gedurende deze procedure. Een gemachtigde had echter ook ter zitting beroepsgronden naar voren kunnen brengen die zien op de oplegging en de voortduring van de maatregel tot aan 29 november 2021. Dat de rechtbank geen onrechtmatigheden heeft geconstateerd, wil niet zeggen dat door een gemachtigde aangedragen beroepsgronden niet kunnen slagen en tot de conclusie hadden kunnen leiden dat aan de oplegging en voortduring wel gebreken kleven die tot een (eerdere) opheffing van de maatregel hadden moeten leiden.
14. Het ter zitting door verweerder ingenomen standpunt dat het kennelijk aan de gedragingen van eiser te wijten is dat de gemachtigde zich heeft onttrokken aan de procedure en het niet hebben gehad van rechtsbijstand vanaf 29 november 2021 dus voor zijn rekening komt en niet relevant is voor de rechtmatigheidsbeoordeling van de maatregel volgt de rechtbank niet. Het vertonen van grensoverschrijdend en onaanvaardbaar gedrag brengt niet mee dat aan eiser minder procedurele waarborgen toekomen en juist in een procedure waarin wordt opgekomen tegen een vrijheidsontnemende maatregel is het essentieel om bijgestaan te worden door een gekwalificeerde en professionele gemachtigde. Vanzelfsprekend staat het een gemachtigde vrij, zeker in omstandigheden zoals hier aan de orde, om na aanvaarding van een piketmelding en het aanvankelijk verlenen van rechtsbijstand alsnog af te zien van verdere rechtshulpverlening en hiervan melding te maken bij de Raad voor de Rechtsbijstand. Indien een gemachtigde op enig moment in een bewaringsprocedure beslist de vreemdeling niet langer bij te kunnen of willen staan kan dit echter niet tot gevolg hebben dat het recht op rechtsbijstand daarmee komt vervallen. De omstandigheid dat eiser in de onderhavige procedure deels geen rechtsbijstand heeft gehad, betekent dus dat de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig wordt geacht.
15. De rechtbank acht geen gronden aanwezig om af te zien van het toekennen van een schadevergoeding en ziet evenmin aanleiding om tot matiging van de standaardmatig toegekende bedragen over te gaan. Eiser is op 23 november 2021 in bewaring gesteld. Gelet op het tijdstip en de plaats van oplegging en de omstandigheid dat het om een geplande staandehouding met het oog op een mogelijke Dublin-inbewaringstelling gaat, gaat de rechtbank er van uit dat eiser op de dag van de inbewaringstelling in het DTC is geplaatst. De rechtbank zal een bedrag van € 1.000,- toekennen voor tien dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel in het detentiecentrum.
16. De gemachtigde die op 29 november 2021 te kennen heeft gegeven eiser niet langer te zullen bijstaan, heeft namens eiser op 25 november 2021 beroep ingesteld. De rechtbank zal dan ook voor het verrichten van deze proceshandeling een proceskostenveroordeling uitspreken, die verweerder moet voldoen aan deze voormalige rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.000,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:13 december 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.