ECLI:NL:RBDHA:2021:13698
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in asielzaak na intrekking verblijfsvergunning
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die stelt staatloos te zijn en geboren in 1966, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin zijn verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd werd ingetrokken en hij ongewenst werd verklaard. Het bestreden besluit dateert van 29 juni 2020.
Tijdens de zitting op 18 november 2020, waar ook de behandeling van een andere zaak (NL20.14632) plaatsvond, heeft verzoeker zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. J.A. de Jonge. De Staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, gezien de uitspraak in de andere zaak, een voorlopige voorziening niet meer nodig is.
Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van griffier mr. P. Bruins, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.