Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
1.Het verloop van de procedure
2.De beoordeling
1. [verweerder] te veroordelen om aan hem te betalen de billijke vergoeding ten bedrage van € 14.854,35 bruto;
Bij cliënt is een fysieke afwijking gediagnostiseerd (…) Hij is door zijn eigen behandelaar weer verwezen naar de specialist. (…) Cliënt acht ik nog steeds niet belastbaar voor werk. Cliënt is wel in staat om een gesprek te voeren met de werkgever. [verweerder] heeft [verzoeker] op 17 juni 2021 uitgenodigd voor een gesprek op 21 juni 2021. [verzoeker] heeft voorgesteld om het gesprek telefonisch te voeren, maar [verweerder] stemde daarmee niet in. [verzoeker] achtte zich niet in staat tot het voeren van een fysiek gesprek en heeft verzocht om een consult bij de bedrijfsarts. Dit consult heeft plaatsgevonden op 28 juni 2021. Tijdens dit consult heeft [verzoeker] de bedrijfsarts gevraagd om het verslag van het consult d.d. 28 mei 2021. In het verslag dat [verzoeker] van de bedrijfsarts heeft gekregen komt de zin
Cliënt is wel in staat om een gesprek te voeren met de werkgeverniet voor. Die zin heeft [verweerder] kennelijk zelf aan het verslag toegevoegd. In het verslag van de bedrijfsarts d.d. 28 juni 2021 is onder meer vermeld:
Vooralsnog ongewijzigde medische situatie. (…) Client is in staat het gesprek aan te gaan. Op 1 juli 2021 is [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek met [verweerder] op 1 juli 2021 te 16.00 uur. De gemachtigde van [verzoeker] heeft hem laten weten dat zij op zo’n korte termijn niet voor overleg beschikbaar was. Bij brief van dezelfde datum heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [verzoeker] bij herhaling heeft geweigerd om met [verweerder] te spreken en dat hij op 30 juni 2021 met de auto een van zijn klanten heeft bezocht, terwijl hij de bedrijfsarts kennelijk ten onrechte heeft voorgehouden dat hij vanwege zijn medicatie niet met de auto kon rijden. [verzoeker] kan zich niet met dit ontslag verenigen. [verzoeker] heeft niet geweigerd om met [verweerder] te spreken. Hij heeft enkel gevraagd om uitstel, omdat hij graag ondersteuning wilde van een deskundige. Het is juist dat [verzoeker] op 30 juni 2021 met zijn auto een (potentiële) klant heeft bezocht. Zijn medicatie vormde daar op dat moment geen belemmering meer voor. Het is niet juist dat [verzoeker] de bedrijfsarts onjuist heeft voorgelicht over zijn medicatie. Ten titel van achterstallig salaris heeft [verzoeker] , op basis van een gemiddelde arbeidsomvang van 42,6 uur per maand, over het jaar 2020 van [verweerder] aan achterstallig salaris te vorderen een bedrag ad € 3.414,47. Wat betreft de arbeidsomvang is van belang dat bij de daadwerkelijk gewerkte uren moeten worden opgeteld de vakantie-uren. Ook in 2021 heeft [verweerder] [verzoeker] moeten betalen op basis van een gemiddelde arbeidsomvang van 42,6 uur per maand. [verzoeker] heeft in 2021 ontvangen een bedrag van in het totaal € 866,36 netto. Hij had moeten ontvangen een bedrag ad (6 maanden x € 707,35 =) € 4.244,10 bruto. Op grond van artikel 7:610b BW heeft [verzoeker] recht op een vaste arbeidsomvang. [verweerder] heeft dit niet aangeboden. Daardoor zat [verzoeker] iedere schoolvakantie ten onrechte zonder inkomen. Uit dien hoofde heeft [verzoeker] over de jaren 2016 tot en met 2019 van [verweerder] te vorderen een bedrag van in het totaal € 6.331,33 bruto. [verzoeker] maakt verder aanspraak op de billijke vergoeding ex artikel 7:681 BW. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding is het volgende van belang. Het ontslag heeft plaatsgevonden tijdens ziekte. Mediation had mogelijk kunnen leiden tot een oplossing van de ontstane problemen. [verweerder] heeft ten onrechte gekozen voor ontslag op staande voet. Daarmee heeft hij [verzoeker] de kans op re-integratie ontnomen. De vergoeding is daarom vast te stellen op een bedrag ad (21 maanden x € 707,35 bruto =) € 14.854,35 bruto. [verzoeker] kan verder aanspraak maken op de transitievergoeding ten bedrage van (op basis van een maandloon ad € 605,35 bruto exclusief vakantiebijslag en vakantierechten) € 1.6893,68 bruto alsmede op de gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:677 lid 11 BW ad € 1.693,68 bruto. Verder maakt [verzoeker] aanspraak op de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten ad € 1.015,= exclusief btw.
Cliënt is wel in staat om een gesprek te voeren met de werkgever. In het verslag van dat consult dat [verzoeker] via [verweerder] heeft ontvangen, komen die woorden wel voor. Uit de verklaring van de bedrijfsarts d.d. 27 oktober 2021 (productie 22 aan de zijde van [verweerder] ) blijkt de bedrijfsarts deze woorden in een later stadium aan zijn verslag te hebben toegevoegd omdat de casemanager hem heeft gevraagd om hier een specifiek oordeel te geven. Uit het feit dat de bedrijfsarts deze woorden pas in een later stadium aan zijn verslag heeft toegevoegd, moet worden afgeleid dat hij tijdens het consult van 28 mei 2021 kennelijk niet (voldoende expliciet) met [verzoeker] heeft besproken dat hij ondanks zijn arbeidsongeschiktheid wel in staat was om met zijn werkgever te spreken. In het verslag dat de bedrijfsarts van het consult d.d. 28 juni 2021 heeft gegeven komen voor de woorden:
Client is in staat het gesprek aan te gaan. Bij e-mailbericht d.d. 1 juli 2021 te 10.30 uur heeft [verweerder] [verzoeker] uitgenodigd voor een gesprek op 1 juli 2021 te 16.00 uur. Bij e-mailbericht d.d. 1 juli 2021 heeft de gemachtigde van [verzoeker] hem onder meer het volgende terug geschreven:
Mijn collega, mevrouw [collega] , heeft haar pols gebroken en is niet in de gelegenheid op dit moment deze zaak te behandelen. (…) De nieuwe behandelaar zal zo snel mogelijk contact met opnemen om één en ander te bespreken. (…) Zoals u kunt begrijpen is het zeker niet mogelijk om vandaag om 16.00 uur bij een afspraak aanwezig te zijn en cliënt zal gezien de omstandigheden niet alleen naar en afspraak komen. Bij brief d.d. 1 juli 2021 heeft [verweerder] [verzoeker] op staande voet ontslagen. Daaraan heeft hij ten grondslag gelegd dat [verzoeker] bij herhaling heeft geweigerd om met hem te spreken en dat hij op 30 juni 2021 met de auto een van zijn klanten heeft bezocht, terwijl hij de bedrijfsarts ten onrechte heeft voorgehouden dat hij vanwege zijn medicatie niet kon rijden.
Voor zover ik mij kan herinneren heeft client dit niet aangegeven. Daaruit moet worden afgeleid dat het gebruik van deze medicatie op 28 juni 2021 kennelijk niet expliciet aan de orde is gekomen. Voor zover dat voor de mate van arbeidsongeschiktheid van belang was, heeft het op de weg van de bedrijfsarts gelegen om daar expliciet vragen over te stellen. Het feit dat hij dit kennelijk niet (voldoende duidelijk) aan de orde heeft gesteld, kan [verweerder] niet aan [verzoeker] verwijten. Het feit dat hij op 30 juni 2021 met zijn auto een (potentiële) klant heeft bezocht, kan [verweerder] hem niet verwijten.