In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, met een Jemenitisch paspoort, had op 18 november 2021 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd gekregen op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De vrijheidsontnemende maatregel werd op 22 november 2021 opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat de maatregel van kracht was.
De rechtbank overweegt dat indien de maatregel in strijd is met de Vw of niet gerechtvaardigd is, het beroep gegrond kan worden verklaard. Aangezien de maatregel was opgeheven, beperkte de beoordeling zich tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig was. Eiser stelde dat de maatregel disproportioneel was, omdat hij direct bij aankomst in Nederland een asielaanvraag had ingediend. Verweerder, de staatssecretaris, betoogde echter dat het grensbewakingsbelang zwaarder woog dan het belang van eiser bij een lichter middel.
De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom de vrijheidsontnemende maatregel niet is opgeheven. Eiser heeft geen bijzondere feiten of omstandigheden aangevoerd die de maatregel onevenredig bezwarend zouden maken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. F.E.J. Valk, en is openbaar gemaakt op 28 december 2021.