ECLI:NL:RBDHA:2021:13720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.18155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiseres was opgelegd op basis van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres, die een asielaanvraag had ingediend, was op 18 november 2021 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd, welke op 22 november 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgeheven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak schriftelijk behandeld, waarbij partijen toestemming hebben verleend voor deze procedure. De gemachtigde van eiseres heeft op 25 november 2021 de gronden van het beroep ingediend, waarop verweerder ook op diezelfde dag heeft gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op 26 november 2021 gesloten.

De rechtbank overweegt dat, hoewel de maatregel is opgeheven, de beoordeling zich beperkt tot de vraag of eiseres recht heeft op schadevergoeding. De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel niet onevenredig bezwarend was, aangezien eiseres geen bijzondere feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die dit zouden onderbouwen. De rechtbank concludeert dat verweerder voldoende gemotiveerd heeft waarom hij de vrijheidsontnemende maatregel heeft opgelegd en dat de belangen van grensbewaking zwaarder wegen dan de belangen van eiseres bij een minder dwingende maatregel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.18155

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 18 november 2021 (het bestreden besluit) is aan eiseres met toepassing van artikel 6, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 22 november 2021 opgeheven.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiseres heeft op 25 november 2021 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 25 november 2021 op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op
26 november 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
2. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Zij voert aan dat verweerder de lichte variant van artikel 6, derde lid, van de Vw had moeten opleggen. Zij heeft namelijk direct bij aankomst in Nederland, goed gedocumenteerd, een asielaanvraag ingediend. De maatregel van bewaring was daarom disproportioneel.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij het grensbewakingsbelang in het geval van eiseres zwaarder mocht wegen dan het belang van eiseres bij toepassing van een lichter middel. Eiseres heeft tijdens het gehoor geen bezwaren tegen de bewaring naar voren gebracht en ook verklaard geen medische problemen te hebben. Na het aanmeldgehoor heeft verweerder de maatregel opgeheven omdat die zich niet meer leende voor de grensprocedure.
Wat is het oordeel van de rechter?
5. De rechtbank overweegt dat hoewel artikel 6, derde lid, van de Vw de mogelijkheid open laat voor het toepassen van een ander middel dan vrijheidsontneming, hieruit niet de verplichting voor verweerder voortvloeit om dat ook te doen. Gevallen waarin het nemen van een besluit over toegang is uitgesteld totdat op de asielaanvraag wordt beslist, worden aangemerkt als gevallen waarin het nodig blijkt dat de asielzoeker in bewaring wordt gehouden en een minder dwingende maatregel niet effectief kan worden toegepast. Het grensbewakingsbelang vergt in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel, omdat een minder dwingende maatregel tot gevolg heeft dat toegang tot Nederland wordt verkregen. Verweerder heeft terecht betoogd dat in individuele gevallen, als gevolg van bijzondere, individuele omstandigheden, vrijheidsontneming onevenredig bezwarend kan zijn. In die gevallen wordt afgezien van oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, derde lid, van de Vw en wordt toegang tot Nederland verleend. Dat verweerder niet aan artikel 8, tweede lid, van de Opvangrichtlijn voldoet, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Uit het bestreden besluit en het proces-verbaal van de asielaanvraag blijkt dat verweerder eiseres in de gelegenheid heeft gesteld om alles naar voren te brengen wat van belang kon zijn. Nu eiseres heeft verklaard dat er geen (medische) bijzondere feiten en omstandigheden zijn, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de vrijheidsontnemende maatregel in het geval van eiseres niet onevenredig bezwarend is. Ook in beroep heeft eiseres niet nader onderbouwd dat sprake zou zijn van bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot haar persoonlijke belangen.
6.1.
In de aangevoerde omstandigheden – dat eiseres in Turkije vreest voor haar leven omdat zij de Gülen-beweging steunt – heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om een minder dwingende maatregel op te leggen of de detentie als onevenredig bezwarend aan te merken. Die omstandigheden zien immers op de asielmotieven van eiseres, maar daaruit kan niet worden opgemaakt waarom de detentie voor haar onevenredig bezwarend zou zijn.
6.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom hij niet van het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel heeft afgezien. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat een minder dwingende maatregel in dit geval niet kan worden toegepast zonder het grensbewakingsbelang feitelijk prijs te geven.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.