In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit vijf appartementseigenaren, een vordering ingesteld tegen de Vereniging van Eigenaren (VvE) met betrekking tot een besluit tot wijziging van de splitsingsakte. De rechtbank heeft eerder op 28 juli 2021 een tussenvonnis gewezen waarin werd overwogen dat de schade van eisers moet worden beoordeeld aan de hand van de meest actuele VvE-bijdragen. De eisers stelden dat de door de VvE aangeboden schadeloosstelling niet redelijk was, omdat deze geen rekening hield met verschillende factoren zoals inflatie en toekomstige kosten. De rechtbank heeft in haar eindvonnis van 15 december 2021 geoordeeld dat de VvE een redelijke schadeloosstelling heeft aangeboden en dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de VvE voldoende heeft onderbouwd dat de schade van eisers, die voortvloeit uit de wijziging van de splitsingsakte, niet substantieel is en dat de aangeboden compensatie in lijn is met de te verwachten kosten. De eisers zijn in de proceskosten veroordeeld, die zijn begroot op € 2.792, inclusief griffierecht en advocaatkosten. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.