In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, maar het college had deze gedeeltelijk ingetrokken en een bedrag van € 5.880,87 teruggevorderd, omdat eiser zijn inlichtingenplicht zou hebben geschonden door de aan- en verkoop van auto's niet te melden. Eiser betwistte deze intrekking en stelde dat zijn recht op bijstand was blijven bestaan, ondanks de schending van de inlichtingenplicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de relevante perioden meerdere kentekens op zijn naam had staan, maar dat hij niet had gemeld dat hij deze auto's had gekocht en verkocht. Eiser voerde aan dat hij niet op de hoogte was van zijn verplichtingen met betrekking tot de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet geloofwaardig was in zijn verklaringen en dat hij had moeten begrijpen dat de aan- en verkoop van auto's invloed kon hebben op zijn recht op bijstand.
Desondanks heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat zijn recht op bijstand was blijven bestaan, omdat het ging om een gering aantal auto's met een lage waarde, die bedoeld waren voor consumptief gebruik. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het college, herstelde het primaire besluit en oordeelde dat eiser recht had op bijstandsuitkering in de relevante periodes. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 3.294,-.