ECLI:NL:RBDHA:2021:13769

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
NL20.21813 en NL20.21812
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse eisers op basis van geloofwaardigheid en politieke overtuiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van twee Iraanse eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvragen ongegrond zijn, omdat de eisers niet als vluchteling kunnen worden aangemerkt. De eisers stelden dat zij vreesden voor vervolging in Iran vanwege hun deelname aan demonstraties tegen de Iraanse regering en hun afvalligheid van de islam. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de eisers over hun deelname aan de demonstraties niet geloofwaardig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers geen overtuigend bewijs hebben geleverd van hun politieke overtuiging of van de vrees voor vervolging door de Iraanse autoriteiten. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de eisers inconsistenties vertoonden in hun verklaringen en dat zij niet voldoende hebben aangetoond dat hun niet-gelovigheid hen in gevaar zou brengen bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevestigd en de beroepen van de eisers ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.21813 en NL20.21812

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eisers] , eisers

V-nummers: [v-nummer] en [v-nummer]
(gemachtigde: mr. I. Petkovski),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van der Zanden).

ProcesverloopBij besluiten van 15 december 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eisers stellen dat zij van Iraanse nationaliteit zijn en dat zij zijn geboren op [1993]
respectievelijk [1991] .
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij gezocht wordt door de
autoriteiten in Iran, omdat zij in 2009, november 2019 en januari 2020 heeft deelgenomen aan demonstraties die waren gericht tegen de Iraanse regering. Via een telefoontje van haar ouders op 19 januari 2020 heeft zij begrepen dat de Iraanse autoriteiten naar haar op zoek zijn. Eisers relaas is gebaseerd op het relaas van zijn echtgenoot. Verder hebben eisers beiden verklaard dat zij niet in de islam geloven en dit niet praktiseren.
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst
  • Deelname aan demonstraties
  • Niet geloven in de islam
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst
  • Niet praktiseren van de islam
Bestreden besluit
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het element deelname aan
demonstraties niet geloofwaardig wordt geacht. Eiseres heeft geen documentatie overgelegd waaruit blijkt dat zij een bepaalde politieke overtuiging heeft, dat zij heeft deelgenomen aan demonstraties en dat zij wordt gezocht door de Iraanse autoriteiten. Zij heeft wisselende verklaringen afgelegd over hoe vaak en wanneer zij heeft deelgenomen aan demonstraties en over de incidenten tijdens de demonstraties. Eiseres heeft summier verklaard over haar deelname. Eiseres heeft bovendien niet inzichtelijk gemaakt vanuit welke overtuiging zij zou hebben deelgenomen aan de genoemde demonstraties. De verklaringen van haar en eiser stroken niet met elkaar. De andere elementen worden wel geloofwaardig geacht, maar eisers hebben geen vrees gekoppeld aan het element dat zij niet meer geloven in de islam, dan wel de islam niet langer praktiseren zodat zij op basis hiervan niet als vluchteling worden aangemerkt. Voorts werpt verweerder eiseres tegen dat zij heeft gewacht met het indienen van haar asielaanvraag. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als ongegrond.
Schriftelijk gehoor
5. Eisers voeren ten eerste aan dat verweerder verklaringen uit het schriftelijk gehoor ten
onrechte heeft tegengeworpen; eiseres zou in het nader gehoor anders verklaard hebben. Eisers stellen zich primair op het standpunt dat dit niet mag, omdat het schriftelijk gehoor het eerste gehoor is zoals bedoeld in artikel 3.112, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit en de vragenlijst geen vragen mag bevatten omtrent de beweegredenen van de aanvraag. In dit geval bevat de vragenlijst die vragen wel, hetgeen dus in strijd is met dit artikel. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat vanwege de setting van het gehoor niet verwacht kon worden dat eiseres zo gedetailleerd zou verklaren.
6. In artikel 3.112 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is onder meer het volgende bepaald:
De vreemdeling wordt op de eerste dag van het onderzoek door Onze Minister aan een eerste gehoor onderworpen.
Het eerste gehoor geschiedt overeenkomstig een bij ministeriële regeling vastgestelde vragenlijst. De vragenlijst bevat geen vragen omtrent de beweegredenen van de aanvraag.
(…)
7. In artikel 3.44 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv) is bepaald dat deze vragenlijst in ieder geval vragen bevat omtrent de personalia van de vreemdeling, zijn geboorteplaats en geboortedatum, zijn nationaliteit en etnische afkomst, de datum van zijn vertrek uit het land van herkomst, de datum van zijn aankomst in Nederland, eventueel verblijf in derde landen, en het bezit van een paspoort en identiteitsdocumenten. Indien de beantwoording van de vastgestelde vragen onvoldoende duidelijkheid verschaft kunnen aanvullende vragen worden gesteld.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres zich op 1 februari 2020 in Nederland heeft gemeld
voor asiel, dat het aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden op 2 februari 2020, dat het
schriftelijk relaas is ondertekend op 5 november 2020 en dat het nader gehoor heeft plaats gevonden op 9 december 2020. Het aanmeldgehoor kan naar het oordeel van de rechtbank wordt aangemerkt als het eerste gehoor zoals bedoeld in artikel 3.112 van het Vb. Dat gehoor heeft immers plaatsgevonden aan de hand van een vastgestelde vragenlijst met de onderwerpen zoals bedoeld in artikel 3.44 van het Vv.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om het schriftelijk relaas ‘formulier reden van asielvraag’ aan te merken als eerste gehoor zoals beschreven in artikel 3.112 van het Vb zoals eiseres stelt. Dat gehoor had immers al plaatsgevonden op 2 februari 2020 zoals hierboven beschreven. De rechtbank heeft ook geen aanleiding om te twijfelen aan de ter zitting gegeven toelichting van verweerder dat dit schriftelijk relaas dient ter voorbereiding op het nader gehoor. Zo blijkt uit het formulier dat er vragen worden gesteld die ook in het nader gehoor aan de orde komen. Een en ander wordt bevestigd door de informatie op pagina 4 van het formulier: ‘Hierna krijgt u van de IND een uitnodiging voor een nader gehoor (interview). In dit gehoor krijgt u vragen van een IND-medewerker. Omdat de IND al veel informatie van u heeft uit dit formulier, is het nader gehoor waarschijnlijk korter dan normaal.’ Daarnaast dateert de handtekening op het formulier van 5 november 2020, dat is een datum die ver na het aanmeldgehoor ligt en dichtbij het nader gehoor van 9 december 2020, hetgeen ook in het licht van het overige een indicatie is dat het schriftelijk relaas een voorbereiding is op het nader gehoor dat kort daarna plaatsvond.
9. Gelet op het vorenstaande faalt het primaire standpunt van eisers dat hetgeen in de
vragenlijst staat niet mag worden tegengeworpen aan eisers omdat deze vragenlijst geen vragen zou mogen bevatten over de redenen van de asielaanvraag. Subsidiair hebben eisers aangevoerd dat verweerder de verklaringen niet op detailniveau zou mogen tegenwerpen, omdat het om een schriftelijk relaas gaat zonder een gedegen voorbereiding. De rechtbank is van oordeel dat ook dit betoog faalt. Verweerder mag tegenwerpen wat eiseres zelf heeft verklaard en opgeschreven. Het ligt in de risicosfeer van eiseres als zij iets heeft verklaard waar zij het achteraf niet mee eens is.
Deelname aan demonstraties
10. Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte haar deelname aan demonstraties
niet geloofwaardig heeft bevonden. Van wisselende of tegenstrijdige verklaringen is geen sprake. Eiseres behoort slechts de kern van het relaas te vertellen en verweerder had meer vragen moeten stellen over haar politieke overtuiging volgens eisers. Daarom moet eiseres aanvullend gehoord worden.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het relaas van eiseres ongeloofwaardig
heeft mogen vinden. De volgende punten zijn daarbij van belang:
  • Eisers zijn legaal uitgereisd vanuit Iran naar Nederland, ondanks dat eiseres stelt dat zij in de negatieve belangstelling zou staan van de Iraanse autoriteiten omdat zij zou zijn gefotografeerd tijdens demonstraties waaraan zij deelnam, wat overigens slechts op een vermoeden is gebaseerd.
  • Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over de demonstraties summier mogen vinden en verweerder heeft mogen vinden dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt vanuit welke politieke overtuiging en drijfveer zij zou hebben deelgenomen aan deze demonstraties. Verweerder heeft het bevreemdend kunnen vinden dat eiseres - terwijl haar drijfveer onduidelijk is en ze heeft verklaard dat ze angst voelt - toch heeft deelgenomen aan de demonstraties. Op dit punt is naar het oordeel van de rechtbank voldoende door verweerder doorgevraagd, zodat de rechtbank eisers niet volgt dat verweerder dit onvoldoende zou hebben gedaan. Daar komt bij dat het in eerste instantie aan de vreemdeling zelf is om te verklaren.
  • Verweerder heeft mogen vinden dat eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd over waarom zij geen of weinig gescandeerde leuzen tijdens de demonstraties weet. Eerst wist zij zich niets te herinneren omdat het er zoveel waren, later als zij daarmee wordt geconfronteerd verklaart zij dat zij het niet meer weet omdat zij bezig was met haar eigen veiligheid en dan weet zij wel leuzen te noemen, die slechts algemeen van aard zijn. De rechtbank is van oordeel dat - nu de deelname aan demonstraties de kern van haar relaas betreft - er op dit punt meer van eiseres haar verklaringen mag worden verwacht, ook al heeft eiseres verklaard dat ze alles rondom de demonstraties graag wenst te vergeten. Voor zover wordt gesteld dat dit ook met haar psychische gesteldheid te maken heeft, stelt de rechtbank vast dat haar psychische klachten op geen enkele wijze worden onderbouwd.
  • De afzonderlijke verklaringen van eisers over de deelname van eiseres aan de demonstraties stroken niet met elkaar. Eiseres heeft verklaard dat eiser haar heeft gevraagd niet deel te nemen aan de demonstraties, terwijl eiser zegt dat hij dit niet heeft gevraagd. Dit heeft verweerder tegenstrijdig mogen vinden. De verklaring dat zij dit onderwerp vermijden omdat dit tot conflicten leidde is in dit kader onvoldoende om de geconstateerde tegenstrijdigheid weg te nemen.
  • De rechtbank stelt vast dat de gestelde negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is gebaseerd op vermoedens en eiseres geen documenten kan overleggen die dit onderbouwen. Daarbij vindt de rechtbank van belang dat eiseres hier ook wisselend over heeft verklaard; ze heeft enerzijds verklaard dat ze niet zeker weet of ze gefilmd werd en anderzijds dat ze wel gefilmd is.
  • Nog los van het antwoord op de vraag om hoeveel incidenten het ging en hoe vaak eiseres heeft deelgenomen aan de demonstraties, heeft verweerder mogen vinden dat eiseres niet consistent heeft verklaard over de incidenten die zich voor of tijdens de demonstraties zouden hebben voorgedaan. Zij heeft in het schriftelijk gehoor verklaard dat zij op twee dagen achter elkaar op weg was naar een demonstratie en beide keren een conflict ontstond met een agent waarbij ze werd getrokken en geduwd en daarna naar huis is gegaan. In het nader gehoor heeft zij echter verklaard dat dit beetpakken zich tijdens de demonstraties voordeed en verklaart ze dat ze vermoedt dat hier opnames van zijn gemaakt. Verweerder heeft gelet hierop mogen vinden dat uit het vorenstaande niet duidelijk wordt of ze nu wel of niet heeft deelgenomen aan de desbetreffende demonstraties. Het moment van het conflict - tijdens of op weg naar de demonstratie - is bovendien onduidelijk gebleven. Eiseres geeft in de zienswijze aan dat het om twee verschillende incidenten ging, maar heeft verder onvoldoende helderheid kunnen gegeven over de incidenten zelf.
  • Eisers hebben nadat zij het telefoontje van de moeder van eiseres kregen op 19 januari 2020 tot 1 februari 2020 gewacht met het aanvragen van asiel. Verweerder heeft niet ten onrechte aangevoerd dat dit afbreuk doet aan de oprechtheid van de verklaring van eiseres dat ze angstig was. Eiseres heeft in beroep verklaard dat zij zich veilig waande in Nederland en dat van acute nood geen sprake was en het vragen van asiel niet relevant. De rechtbank is van oordeel dat verweerder dit inconsistent heeft mogen vinden in vergelijking met haar verklaringen in het gehoor dat ze zich op dat moment zo angstig voelde.
Nu gelet op het voorgaande verweerder het relaas reeds ongeloofwaardig heeft mogen vinden kan wat meer of anders is aangevoerd in dit kader onbesproken blijven.
Islam en toegedichte afvalligheid
12. Eisers hebben tenslotte aangevoerd dat zij bij terugkeer wel te vrezen hebben voor aan
hen toegedichte afvalligheid. Zij menen daardoor te vrezen hebben voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM dan wel artikel 5 van het Handvest, omdat ze in de negatieve belangstelling zullen staan bij de autoriteiten.
13. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eisers in hun aanvraag geen
vrees hebben gekoppeld aan dit geloofwaardig geachte element. Verweerder heeft gewezen naar het Algemeen Ambtsbericht inzake Iran van maart 2019 waarin staat dat er sprake is van modernisering in de Iraanse samenleving en dat veel mensen niet erg religieus of praktiserend zijn.
14. De rechtbank stelt vast dat eiseres in het nader gehoor heeft verklaard dat zij nooit
eerder problemen heeft ondervonden als gevolg van het feit dat zij niet meer geloofde en ongeveer zeven jaar niet meer praktiserend was in het geloof. Er zijn daarom naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten dat het niet geloven en niet praktiseren van de islam tot enig probleem heeft geleid of zal leiden. De enkele stelling is daarvoor onvoldoende. Daarbij komt dat uit het voornoemde Ambtsbericht blijkt dat meer mensen in [plaats] tegenwoordig de Islam niet praktiseren.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser evenmin heeft verklaard dat hij problemen heeft
ondervonden als gevolg van het niet meer praktiseren van de islam, met uitzondering van één incident, maar jaren daarna niet meer. In het licht van de verklaringen van eiser dat hij de islam niet praktiseerde en gewoon niets deed en dat er heel veel mensen zijn in [plaats] die de islam niet praktiseren en dat het niet moeilijk was en dat hij het niet actief verborgen hoefde te houden, is de enkele stelling dat hij wel vreest voor vervolging onvoldoende. Daarbij wordt net als voor eiseres van belang geacht dat uit het Ambtsbericht volgt dat steeds meer mensen niet praktiserend zijn in [plaats] .
Conclusie
16. Eisers kunnen gelet op het vorenstaande niet worden aangemerkt als vluchteling
in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Zij komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
17. De aanvragen zijn terecht afgewezen als ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid vanmr. R.G. Kamphof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.