ECLI:NL:RBDHA:2021:13782

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
C/09/589662 / HA ZA 20-276
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele aansprakelijkheid van de gemeente voor schade aan monumentale boerderij door trillingen van wegverkeer en sloopwerkzaamheden

In deze zaak vorderen eisers, eigenaren van een monumentale boerderij, schadevergoeding van de Gemeente Leiden. De eisers stellen dat de schade aan hun boerderij is veroorzaakt door sloopwerkzaamheden aan de nabijgelegen weg en de trillingen van het verkeer. De rechtbank heeft de procedure in eerste aanleg behandeld en de vorderingen van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelt dat er onvoldoende bewijs is voor een causaal verband tussen de sloopwerkzaamheden en de schade aan de boerderij. De rechtbank wijst erop dat de boerderij al voor de sloopwerkzaamheden scheuren vertoonde en dat er alternatieve oorzaken voor de schade zijn, zoals roestende muurankers en bouwfysische factoren. De rechtbank concludeert dat de Gemeente niet onrechtmatig heeft gehandeld en dat de vorderingen van eisers om schadevergoeding en het nemen van preventieve maatregelen niet toewijsbaar zijn. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/589662 / HA ZA 20-276
Vonnis van 15 december 2021
in de zaak van

1.[eiser 1] te [plaats] ,

2.
[eiser 2]te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. J. Wijnja te Dordrecht,
tegen
DE GEMEENTE LEIDENte Leiden,
gedaagde,
advocaat mr. M.K.L. Berkvens te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eisers] en de Gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Hoe deze procedure is verlopen, blijkt uit:
  • de dagvaarding van 2 maart 2020, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 2 juni 2021, waarbij partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich uit te laten over de wijze van voortprocederen;
  • de rolbeslissing van 16 juni 2021, waarin is bepaald dat de zitting fysiek zal plaatsvinden;
  • de akte overlegging producties van [eisers] 10 september 2021, met producties;
  • de akte houdende overlegging aanvullende productie aan de zijde van de Gemeente van 10 september 2021, met één productie;
  • de akte houdende overlegging aanvullende productie van de Gemeente van 10 september 2021, met één productie;
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 september 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de akte ex art. 22 Rv. tevens akte tot rectificatie van [eisers] van 29 september 2021, met producties;
  • de antwoordakte van de Gemeente van 13 oktober 2021.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
1.3.
Het proces-verbaal van de mondelinge behandeling is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal voor zover het feitelijke onjuistheden betreft. [eisers] hebben hiervan gebruik gemaakt bij brief van 5 oktober 2021. De Gemeente heeft hiervan bij brief van 6 oktober 2021 gebruik gemaakt. De rechtbank leest het proces-verbaal met inachtneming van de opmerkingen van [eisers] en de Gemeente.

2.De feiten

2.1.
Sinds 31 augustus 2009 zijn [eisers] eigenaar van een monumentale [naam boerderij] (hierna: de boerderij) en een schuur aan de [straatnaam] [nr. X] respectievelijk [nr. Y] te [plaats] . De boerderij en schuur zijn gelegen in een oksel tussen de [straatnaam] en de rijksweg A44.
2.2.
De boerderij is ongeveer 400 jaar oud en is gefundeerd op staal. Dat betekent dat de boerderij op de zandlaag onder het maaiveld staat, zonder funderingspalen.
2.3.
In 1968 is de boerderij aangewezen als rijksmonument en in 1985 is de boerderij gerenoveerd.
2.4.
Voorafgaand aan de koop van de boerderij hebben [eisers] van de verkoper een bouwkundig inspectierapport van 9 september 2008 ontvangen, opgemaakt door Keurhuis Nederland (hierna: Keurhuis). Het rapport vermeldt, voor zover nu van belang, het volgende:
“Er is enige scheurvorming in de gevels geconstateerd, als gevolg van zetting. Gezien de “oude” scheuren, en het niet aanwezig zijn van “nieuwe” scheurvorming, kan worden verondersteld dat er momenteel geen zetting plaats vindt. Indien de omstandigheden van de grond (door verdroging, verlaging van de grondwaterstand en/of lekkages in de grond) veranderen is het mogelijk dat de woning verder verzakt.”
2.5.
[eisers] hebben Raadgevend Ingenieursbureau Van Dijke B.V. (hierna: Van Dijke) ingeschakeld om de constructie van de boerderij en schuur te onderzoeken. Hiervan is in een brief van 21 januari 2009 rapport uitgebracht. In dit rapport is, voor zover nu van belang, over de gevels het volgende te lezen:
“In de gevels zijn diverse scheurvormingen waargenomen.
(…)
De conclusie is dat de constructie van de boerderij, gelet op het bouwjaar, goed te noemen is. (…)
In de gevels is, zoals reeds gemeld, enige scheurvorming waargenomen. Dit zijn “oude” scheuren, “nieuwe” scheuren zijn niet waargenomen. Omdat er geen “nieuwe” scheuren zijn waargenomen mogen we ervan uitgaan dat er momenteel geen zetting plaatsvindt. Indien de omstandigheden in de grond wijzigen, kunnen er weer zettingen optreden. Tevens willen wij adviseren om de huidige gevelankers te controleren op kwaliteit. Als deze teveel zijn aangetast, dienen deze vervangen te worden.”
2.6.
Daarnaast hebben [eisers] de boerderij laten taxeren door Fides Makelaardij B.V. Hiervan is op 11 februari 2009 rapport uitgebracht.
2.7.
Op 30 of 31 september 2009 heeft Monumentenwacht de boerderij geïnspecteerd en zij heeft hiervan rapport uitgebracht. Over de voorgevel maakt het rapport melding van het volgende gebrek:
“De gevelankers zijn door roest aangetast en linker anker zorgt voor lekkage. Hersteladvies: het is aan te raden de gevelankers uit te nemen, te ontroesten en duurzaam te conserveren.”Over de rechter zijgevel wordt het volgende gebrek gemeld: “
In het metselwerk zijn enkele lichte scheuren zichtbaar.”
2.8.
Sinds zij de boerderij zijn gaan bewonen hebben [eisers] last van trillingen die worden veroorzaakt door het passerende verkeer op de [straatnaam] .
2.9.
Op 25 augustus 2010 en 7 april 2011 hebben [eisers] bij de Gemeente gemeld dat de [straatnaam] onderhoud behoeft.
2.10.
Bij brief van 21 juli 2011 heeft de Gemeente aan [eisers] laten weten dat er werkzaamheden aan de [straatnaam] zullen gaan plaatsvinden ter plaatse van de boerderij tussen 16 augustus en 9 september 2011.
2.11.
Voorafgaand aan die werkzaamheden is geen onderzoek verricht naar de mogelijk schadelijke effecten van deze werkzaamheden op belendende percelen en heeft geen vooropname bij de boerderij plaatsgevonden.
2.12.
Op 15 augustus 2011 is een aannemer in opdracht van de Gemeente begonnen met het slopen van het wegdek van de [straatnaam] , waarbij een graafmachine met een pneumatische hamer gaten in het asfalt heeft geslagen. Omdat [eisers] in de boerderij hevige trillingen ervoeren door deze sloopwerkzaamheden, zijn zij voor de graafmachine gesprongen. Daarop zijn de sloopwerkzaamheden tijdelijk stilgelegd en op enig moment weer hervat, waarbij het wegdek op aangepaste wijze verder is gesloopt.
2.13.
In de jaren 2012, 2013 en 2014 hebben [eisers] diverse malen contact met de Gemeente gezocht en verzocht om (verkeers)maatregelen te treffen die (verdere) schade aan de boerderij als gevolg van trillingen konden voorkomen.
2.14.
Naar aanleiding hiervan heeft de Gemeente in 2014 een putdeksel in de [straatnaam] ter hoogte van de boerderij vervangen, zodat deze beter aansloot op het wegdek.
2.15.
Bij brief van 1 oktober 2014 hebben [eisers] de Gemeente om hulp gevraagd voor de bescherming van de boerderij tegen (verdere) schade door trillingen als gevolg van de op 15 augustus 2011 verrichte sloopwerkzaamheden en als gevolg van het verkeer op de [straatnaam] .
2.16.
Op 8 januari 2015 heeft de Gemeente de boerderij geïnspecteerd. Het rapport van deze schouw is bij brief van 25 mei 2015 aan [eisers] toegezonden. In het schouwrapport is onder meer het volgende te lezen:
“Van duidelijk waarneembare zakkingen van de fundering is geen sprake. Het stucwerk in de voorgevel vertoont veel schade. De stenen voorzetwanden vertonen nauwelijks scheuren en zeker geen scheuren die op zettingen duiden. Dit type wand zou zettingen duidelijk aangeven. Her en der zijn scheuren in de buitenmuren te zien die naar mijn mening meestal oud lijken en soms misschien alleen in het stucwerk zitten. Voor een pand van deze leeftijd is het aantal scheuren dat door de hele muurdikte loopt niet bijzonder groot. Binnen zijn weinig scheuren te zien. Het scheurpatroon in de voorgevel wijst niet erg overtuigend op een zakking van het rechterdeel van de voorgevel maar zou ook kunnen zijn ontstaan door genoemde tordering. De indruk is dan ook dat de steenconstructies niet veel te leiden hebben onder de trillingen.
Bij de scheuren die te zien zijn kunnen ook bouwfysische factoren een rol spelen. De spouw die gecreëerd is, is niet geventileerd en daardoor kan vooral de buitenmuur veel vocht bevatten en gevoeliger worden voor temperatuurswisselingen. Dit kan een slechte invloed hebben op het stucwerk op de gevel. Daar waar aan de binnenzijde van de gevel steenwoldekens zijn bevestigd is de kans op condensatie in de oude muur nog groter en dus ook nadelig voor de stuclaag. Deze situatie doet zich voor op de vliering bij de voorgevel. Het dakbeschot is verkeerd geïsoleerd (zonder dampremming of geventileerde spouw) en zat door wisselend vochtgehalte kunnen uitzetten en krimpen. Daarbij worden misschien de voor- en achtergevel horizontaal belast. De invloed hiervan op die gevels worden gering geacht maar kan dit kan niet worden uitsluiten.
De loszittende muurankers kunnen de robuustheid van de constructie negatief beïnvloeden en leiden tot een betere voelbaarheid van de verkeerstrillingen. Daarnaast zijn er rondom diverse zichtbare en verborgen gevelankers scheuren zichtbaar die kenmerkend zijn voor roestend en dus uitzettend ijzer.
Bij diverse zichtbare ankers is ook roest zichtbaar dat dit verschijnsel bevestigt.
Doordat er geen sondering beschikbaar is kan er moeilijk een uitspraak worden gedaan over de gevoeligheid van het pand voor verkeerstrillingen. Dat deze in het pand voelbaar zijn is zeker. Dat er volgens zeggen van de heer [eiser 1] een sterk verschil is tussen voelbare trillingen als het verkeer over de ene of de andere rijstrook rijdt is vreemd, dat zou men niet verwachten.
Conclusies en aanbevelingen.
Het schadepatroon wijst niet duidelijk op trillingen als oorzaak, het feit dat de voorzetwanden vrijwel ongescheurd zijn ondersteunt dit. Schade door trillingen kan ook niet helemaal uitgesloten worden. Er is een aantal mogelijke bouwfysische oorzaken aan te wijzen voor de waargenomen schades. Reeds aanwezige scheuren zijn gevoelig voor verkeerstrillingen en ontstaan gemakkelijk opnieuw na een reparatie of worden groter.
Indien meer zekerheid gewenst is over de invloed van de verkeerstrillingen dan kan een door een gespecialiseerd bedrijf begeleide trillingsmeting worden gedaan maar de uitslagen van zon onderzoek zijn ook niet zaligmakend, zeker niet in twijfelgevallen.”
2.17.
In 2015 heeft Monumentenwacht de boerderij opnieuw geïnspecteerd en hiervan rapport uitgebracht. In het rapport is onder meer het volgende vermeld:
“OPMERKINGEN BOUWKUNDIGE STAAT EN BEREIKBAARHEID
Verspreid over het pleisterwerk is een grote hoeveelheid scheuren aanwezig als gevolg van een ongelijkmatige zetting in combinatie met roestend ijzerwerk (muurankers). Het is sterk aannemelijk dat enkele diepere scheuren in het pleisterwerk zich doorzetten in het achterliggende metselwerk.
Ter plaatse van het vlechtwerk en ter hoogte van de tuitgevel volgt het scheurpatroon de richting van het voegwerk. Ondanks de aanwezigheid van het pleisterwerk kan bijna zeker worden gesteld dat deze scheurvorming onthecht metselwerk betreft. Om dit te kunnen beoordelen dient deconstructief onderzoek gedaan te worden door het pleisterwerk lokaal af te kappen.
Enkele van de muurankers zijn niet zichtbaar vanuit de kapruimte. Het vermoeden is dat enkele ankers niet zijn verbonden aan de bijbehorende gordingen. Hierdoor kan de, al enigsinds[sic]
overhellende, gevel onvoldoende zijn stabiliteit ontleden aan de achterliggende constructie. Hierdoor is mogelijk een deel van de horizontale scheurvorming in de topgevel is te verklaren.
Doordat het pand ‘op staal is gefundeerd en niet is onderheid is een reeele aanname dat, als gevolg van een zware verkeersbelasting op zowel de naastgelegen A44 als over de [straatnaam] , de reeds aanwezige scheuren in de fundering en gevel actief ‘blijven werken’ en hierdoor zichtbaar blijven.
Tevens is het pleisterwerk in het verleden afgewerkt met een, waarschijnlijk, dampdicht ver[f]
systeem. Een dampdicht verfsysteem belemmert dat in het muurwerk aanwezig vocht (…) kan verdampen. Dit ‘opgesloten’ vocht kan ten tijden van vorstperioden bevriezen en uitzetten. Deze extra spanning op het muurwerk kan leiden tot het uit drukken van voegwerk en uit elkaar drukken/ onthechten van metselwerk.
(…)
UITGEVOERDE WERKZAAMHEDEN DOOR DE MONUMENTENWACHT
Inspectie betrof een vervroegde reguliere inspectie in combinatie met een meetopname voor subsidieaanvraag voor BRIM 2015.
Tijdens de inspectie is extra aandacht besteed aan opname van één specifieke schade: te weten scheurvorming in muurwerk dat mogelijk het gevolg is van trillingen van voorbijkomend (zwaar) verkeer. Door bovengenoemde zaken is de inspectieduur eenmalig verlengd in vergelijking met de standaard inspectieduur.
ONDERHOUDSGESCHIEDENIS
2009-2013: Divers herstel aan kozijnen, gefaseerd schilderwerk, dakbedekking, waterborden en pleisterwerk.
2013-2015: Linker zijgevel dwarshuis, herstel van de kozijnen op de eerste verdieping, pleisterwerkherstel, gefaseerd schilderwerk.”
2.18.
Bij e-mailbericht van 6 oktober 2015 hebben [eisers] de Gemeente aansprakelijk gesteld voor de kosten van herstel van de boerderij, begroot op
€ 23.513,50 exclusief BTW. Daarnaast hebben [eisers] gevraagd een wegversmalling ter hoogte van de boerderij aan te leggen en de maximumsnelheid op de [straatnaam] te verlagen naar 30 km/u.
2.19.
Op 26 november 2015 heeft Architectenbureau Veldman Rietbroek Smit (hierna: VRS) in opdracht van [eisers] een bouwtechnische opname van de boerderij uitgevoerd. Hiervan is op 10 december 2015 rapport uitgebracht. Het hoofdstuk “conclusie” luidt, voor zover nu van belang, als volgt:
“- De sondering van de overzijde van de straat geeft aan dat met uitzondering van de bovenste 80 cm. de bovenlaag zeer slap is. Vermoedelijk is de boerderij op deze eerste laag gefundeerd.
(…)
- De gevels vertonen veel scheuren. Een deel van de scheuren worden veroorzaakt door roestende gevelankers. Een deel van de scheuren zijn op archieffoto’s waargenomen.
- Een deel van de scheuren zijn ontstaan rondom de openingen van de gevelkozijnen, maar lopen vrijwel allemaal naar een gevelanker. De openingen zijn in een gevel altijd de zwakke plekken. Het is erg moeilijk aan te geven of dat de scheuren zijn ontstaan als gevolg van roestend ijzer of dat de scheuren zijn ontstaan door de trillingen van het wegverkeer, waarbij de slanke verzwakte gevels scheuren naar de vaste punten (ankers) toe. De voorgevel is verzwakt en helt sterk naar voren. Dit was reeds het geval bij de opname in 1985.
- Doordat de gevels op meerdere plekken gescheurd zijn bestaan de gevels letterlijk gezien uit losse onderdelen. Daarbij komt dat de opleggingen van de gordingen in de voorgevel aangetast zijn waardoor er geen verband meer is tussen de voorgevel en kapconstructie. Als gevolg van trillingen door het verkeer staan alle losse onderdelen te trillen. Dit komt het huis absoluut niet ten goede.
- Het is zeer aannemelijk dat bij het slopen van het wegdek de schade is verergerd. Een bouwkundige rapport van het huis (en de belendingen) voor aanvang van de sloopwerkzaamheden van het wegdek is niet voorhanden. Geadviseerd wordt na te vragen bij de gemeente of voorafgaand aan de werkzaamheden een rapport is opgesteld door een (beëdigd) taxateur, makelaar of expertisebureau. Bij sloop- en verbouwingswerkzaamheden is het gebruikelijk dat een dergelijke opname wordt gedaan om mogelijke schadeclaims te kunnen beoordelen.”
2.20.
In 2016 hebben [eisers] Fugro GeoServices B.V. (hierna: Fugro) ingeschakeld voor het verrichten van trillingsonderzoek.
2.21.
Bij brief van 18 juli 2016 heeft Fugro een plan van aanpak opgesteld. Dat hield kort gezegd in het uitvoeren van grondonderzoek en trillingsmetingen en het plaatsen van een scherm in de grond tussen de voorgevel van de boerderij en de [straatnaam] om de trillingen te dempen (hierna: het trillingsscherm).
2.22.
Op 21 juli 2016 hebben [eisers] een brief aan de Gemeente gestuurd om de verjaring van hun vordering tot schadevergoeding te stuiten.
2.23.
Op 1 september 2016 heeft Fugro trillingsmetingen bij de boerderij uitgevoerd. Hierbij is ook een simulatie uitgevoerd van in 2.12 bedoelde sloopwerkzaamheden. Voor deze simulatie is met een hydraulische sloophamer aan een mobiele kraan een stuk beton gebroken.
2.24.
Fugro heeft haar onderzoek uitgevoerd aan de hand van twee richtlijnen van de Stichting Bouw Research uit 2006, namelijk de richtlijn A “Schade aan gebouwen” (hierna: SBR A) en de richtlijn B “hinder voor personen in gebouwen” (hierna: SBR B).
2.25.
De SBR richtlijnen behandelen de wijze waarop trillingsmetingen aan bouwwerken kunnen worden uitgevoerd en de wijze waarop de resultaten van de trillingsmetingen moeten worden verwerkt en beoordeeld.
2.26.
De Leeswijzer van SBR A (versie 2017) [1] vermeldt onder meer het volgende:
“De richtlijn mag niet gebruikt worden als enig instrument om een oorzakelijk verband aan te tonen tussen trillingen en schade aan een bouwwerk. Omdat veel verschillende factoren een rol spelen in het ontstaan van schade en bovendien tot een zelfde schadebeeld kunnen leiden, is onderzoek naar de invloed van deze factoren ook noodzakelijk. Alleen door de combinatie van alle factoren te bekijken, kan de mogelijke relevantie van de factor "trillingen" worden beoordeeld.”
2.27.
In SBR A zijn grenswaarden opgenomen, die uitdrukking geven aan de ‘kans op schade’ door trillingen. Over die kans op schade is in SBR A (versie 2017), voor zover nu van belang, het volgende geschreven:
“Kans op schade
Bouwkundige schades aan een bouwwerk kunnen op verschillende wijzen ontstaan. Meerdere schademechanismen kunnen tot hetzelfde schadebeeld leiden. Voorbeelden van schademechanismen zijn overschrijding van de treksterkte, de buigtreksterkte of de druksterkte van een materiaal. Deze schademechanismen worden beïnvloed door verschillende factoren zoals de veroudering van materialen, vermoeiing, de invloed van vocht en temperatuur, verandering van belastingen door verbouwingen van het bouwwerk, veranderingen in de bodem onder het bouwwerk en ook door belastingen van buitenaf zoals trillingen. Gedurende de levensduur van een bouwwerk neemt de invloed van veel van deze factoren toe waardoor de kwaliteit van de constructie vermindert en de kans op schade aan het bouwwerk toeneemt. In oude bouwwerken is daarom vaak een vorm van bouwkundige schade te vinden. Oudere bouwwerken kunnen als gevolg van de invloed van tijd en veroudering van materialen kwetsbaarder zijn dan nieuwere bouwwerken en kunnen daardoor minder goed tegen trillingen. De grenswaarden in de oorspronkelijke richtlijn zijn vastgesteld op basis van praktijkervaring en literatuuronderzoek. Dit betekent dat als de trillingsbelasting onder de grenswaarde blijft, in de meeste gevallen schade ten gevolge van trillingen (constructief of niet-constructief) zal worden voorkomen. Maar doordat veel schademechanismen en factoren een rol kunnen spelen, vaak zelfs gelijktijdig, blijft er altijd een kans op schade bestaan ook als de trillingsbelasting lager is dan de grenswaarden. Daarvan vindt de commissie dat deze kans behoort tot het normaal maatschappelijk risico. Overschrijding van de grenswaarden leidt tot een toename van de kans op schade die naar mening van de commissie niet gewenst is.”
2.28.
Over het onderscheid tussen de diverse soorten schade aan gebouwen vermeldt SBR A (versie 2017) het volgende:
“Schade
Hoewel het vaststellen van de oorzaak van schade geen onderwerp in de richtlijn is, is het wel van belang dat inzicht bestaat in de begrippen schade en de onderverdeling in de categorieën constructief en niet-constructief. Deze begrippen kunnen helpen bij de afweging van het risico op schade bij overschrijding van de grenswaarden. Schade aan een bouwwerk kan de veiligheid en/of levensduur van het bouwwerk beïnvloeden of leiden tot een vermindering van de gebruikswaarde of de economische waarde van het bouwwerk. Onder schade aan een bouwwerk wordt een verandering van de eigenschappen of van de positie van (een onderdeel van) een bouwwerk verstaan, met één of meer van de volgende gevolgen:
a. een verlies van functie, zoals het bezwijken van dragende onderdelen waardoor mogelijk de constructieve veiligheid in het geding komt;
b. een vermindering van de integriteit van het onderdeel of van het bouwwerk als geheel met betrekking tot zijn dragende functie, waarbij sprake is van een significante vermindering van de veiligheid op de korte of langere termijn (vermindering van de verwachte levensduur);
c. het bezwijken van onderdelen van het bouwwerk die weliswaar niet tot de draagconstructie behoren (zoals niet dragende scheidingswanden, plafonds, ornamenten en dergelijke), maar waarvan het bezwijken de veiligheid van personen die zich in of nabij het bouwwerk bevinden, in gevaar kan brengen;
d. een vermindering van de economische waarde of van de gebruikswaarde, zoals bij scheurvorming in metselwerk, bekledingen van constructiedelen, afwerklagen of betegeling zonder dat daarbij de veiligheid van personen die zich in of nabij het bouwwerk bevinden, in gevaar komt.
De schadevormen a, b en c hebben invloed op de (constructieve) veiligheid van het gebouw en zijn daarom te beschouwen als constructieve schade. De schadevorm d heeft geen betrekking op de constructieve veiligheid maar op een verstoring van het aanzicht van het betreffende onderdeel van het gebouw en wordt daarom gezien als niet-constructieve schade. Het vergroten van een bestaande schade valt ook aan te merken als schade. Om een oorzakelijk verband tussen de vergroting van de schade en de trillingsbelasting vast te leggen, is enkel het vaststellen van een overschrijding van de grenswaarden niet voldoende.
Bij de analyse van de oorzaak tot de vergroting van deze schade, dienen naast trillingen ook
de andere schadefactoren te worden beschouwd. Als de trillingsbelasting lager is dan de grenswaarde, dan is de kans op constructieve schade nihil en de kans op niet-constructieve schade acceptabel klein. Trillingen in combinatie met een andere schadefactor kunnen er voor zorgen dat bij een trillingsbelasting rond de grenswaarde in een enkel geval toch niet-constructieve schade ontstaat of bestaande schade wordt vergroot.”
2.29.
SBR B maakt gebruikt van het begrip ‘streefwaarde’, dat als volgt is gedefinieerd: “
de waarde voor de trillingssterkte waarbij verwacht wordt dat er nog geen trillingshinder optreedt.”SBR B kent drie streefwaarden: A1, A2 en A3.
2.30.
Fugro heeft haar bevindingen neergelegd in twee rapporten, namelijk het rapport over de trillingsmetingen van 12 december 2016 (hierna: Fugro I) en het rapport over de reducerende maatregelen van 17 maart 2017 (Fugro II).
2.31.
In Fugro I is in het hoofdstuk “samenvatting en conclusies” onder meer het volgende geschreven:
“Toetsingskader
Conform SBR richtlijn A zijn de panden ingedeeld in categorie 3 (monumentale status). De grenswaarde aan de draagconstructie bedraagt bij passages van verkeer voor een categorie 3 object 1,3 mm/s (frequentie 0 tot 10 Hz). Voor de panden geldt eveneens een grenswaarde voor een trillingsgevoelige fundering (10,6 mm/s (frequentie 15 Hz)). Deze is niet maatgevend.
Conform SBR richtlijn B zijn de streefwaarden voor hinder bij de functie “wonen” bepaald op A1 = 0,2, A2 = 0,8 en A3 =0,1 (dag- en avondperiode). In de nachtperiode zijn A1 en A3 hetzelfde en bedraagt A2 0,4. De streefwaarden zijn dimensieloos.
Verwacht mag worden dat indien de trillingsintensiteiten aan de gevel lager zijn dan de grenswaarde, de kans op constructieve schade aan de draagconstructie aanvaardbaar klein is. Ook mag worden verwacht dat indien de trillingsintensiteiten op de vloer lager zijn dan de streefwaarden voor hinderbeleving, in de meeste situaties geen hinder voor personen zal optreden.
Hiaat SBR richtlijnen
De SBR richtlijnen doen geen uitspraak bij trillingsintensiteiten die net hoger zijn dan de gestelde grenswaarde en / of die veelvuldig voorkomen gedurende langere tijd (maanden tot jaren). Er is sprake van cosmetische schade die uiteindelijk tot constructieve schade kan leiden. Vanuit de praktijk is bekend dat schade (scheurvorming in metselwerk) ontstaat bij panden die een langdurige trillingsbelasting (hebben) ondergaan. De schade treedt eerder op bij panden gefundeerd op staal dan bij panden gefundeerd op palen.
Momenteel (2016-2018) wordt door de SBR / CUR gewerkt aan een update van de SBR-A
trillingsrichtlijnen, waarin het voorgenoemde een invulling zal krijgen.
Meetresultaten
Voor de beoordeling op schade (SBR A) en hinderbeleving (SBR B) zijn de meetresultaten
aan de gevel en op vloeren van belang.
De gemeten trillingsintensiteit aan degevelbedragen:
• Pand [straatnaam] [nr. X] MP 4 0,6 mm/s tot 0,75 mm/s (freq. 7,5 tot 17,5 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. Y] MP 10 0,7 mm/s tot 0,80 mm/s (freq. 5 tot 15 Hz);
De gemeten trillingsintensiteit op devloerenbedragen:
• Pand [straatnaam] [nr. X] MP 5 2,1 mm/s tot 3,8 mm/s (freq. 5 tot 17,5 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. X] MP 6 0,2 mm/s tot 0,26 mm/s (freq. 5 tot 17,5 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. X] MP 7 0,55 mm/s tot 0,75 mm/s (freq. 5 tot 15 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. Y] MP 11 0,85 mm/s tot 1,15 mm/s (freq. 7,5 tot 15 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. Y] MP 12 0,55 mm/s tot 0,75 mm/s (freq. 5 tot 10 Hz);
• Pand [straatnaam] [nr. Y] MP 13 0,45 mm/s tot 0,55 mm/s (freq. 5 tot 15 Hz);
De gemeten trillingsintensiteit bij nr [nr. X] bij breken van de betonpaal:
• Gevel: MP 4 7,5 mm/s tot 9,5 mm/s (freq. circa 7,5 Hz);
• Binnen le verdieping voorkamer MP 5 8,5 mm/s tot 10,5 mm/s (freq. circa 7,5 Hz);
• Binnen b.g. achterkamer MP 6 0,65 mm/s tot 0,8 mm/s (freq. circa 7,5 Hz);
• Binnen, b.g. gang MP 7 0,7 mm/s tot 0,8 mm/s (freq. 5 tot 12,5 Hz);
(…)
Conclusies:
De meetresultaten (van de gevel meetpunten) zijn beoordeeld (en getoetst) aan de grenswaarde conform SBR - richtlijn A “Schade aan bouwwerken”. De meetresultaten (van de vloermeetpunten) zijn beoordeeld (en getoetst) aan de streefwaarden conform SBR - richtlijn B “Hinder voor personen in gebouwen”. Voor beide panden wordt het volgende geconcludeerd:
T.a.v. SBR A
  • Door passerend verkeer wordt de grenswaarden aan de draagconstructie en voor trillingsgevoelige funderingen niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat het risico op schade door passerend (vracht)verkeer aanvaardbaar klein is. Bij het breken van de betonpaal (simulatie opbreken wegconstructie) wordt de grenswaarde wel overschreden. Het risico op schade is in dat geval niet aanvaardbaar klein.
  • SBR A geeft geen uitsluitsel met betrekking tot beoordeling van door passerend verkeer opgelegde trillingsintensiteiten onder de grenswaarde die gedurende een lange periode als belasting op de draagconstructie aanwezig is. Vanuit de praktijk is bekend dat na verloop van tijd schade ontstaat (scheurvorming).
T.a.v. SBR B

Streefwaarde A1 wordt veelvuldig (…) overschreden. Bij passages van vrachtauto’s wordt vooral streefwaarde A2 overschreden. Bij andere passages wordt niet de streefwaarde A2 maar wel de streefwaarde A3 overschreden.Geconcludeerd wordt dat bij beide panden hinderbeleving conform SBR B aanwezig is. Qua perceptie (tabel 3.3) worden de trillingen als “hinder” omschreven. De trillingen zijn zeer goed voelbaar.
Opmerkingen hinderbeleving:
  • De verkeersintensiteit (aantal herhalingen van de passages) is in veel gevallen maatgevend voor de beleving van hinder. Bij passage van één enkel voertuig (met (te) hoge snelheid) is de opgewekte intensiteit al dusdanig dat de streefwaarde A1 wordt overschreden.
  • Op het moment dat het passerende verkeer gehinderd wordt (door ander soort (fiets)verkeer of obstructies), is de rijsnelheid van het verkeer laag. Daarmee zijn de gemeten waarden veelal dusdanig laag dat slechts soms streefwaarde A1 overschreden wordt.
Reducerende maatregelen
Omdat geconcludeerd is dat het risico op schade aanvaardbaar klein is en dat hinderbeleving aannemelijk is, zouden trillingsreducerende maatregelen niet benodigd zijn. De SBR richtlijn A doet geen uitspraak over (verkeers)trillingen met een lage intensiteit die gedurende langere periode (maanden tot jaren) optreden. Vanuit de praktijk is bekend dat dit soort trillingen uiteindelijk ook tot schade leidt. Mede omdat het verkeer relatief snel rijdt (beleving harder dan 50 km/uur) wordttoch geadviseerd snelheid- en trillingsreducerende maatregelentoe te passen.
De trillingen kunnen worden verminderd door aanpassingen bij de trillingsbron (het verkeer
zelf), door aanpassen / doorbreken van de transmissie (de wegverharding en /of de ondergrond, trillingscherm) of door aanpassen bij de ontvanger (het pand).”
2.32.
In Fugro II is in het hoofdstuk “samenvatting en conclusies” onder meer het volgende geschreven:
“Breken beton (simulatieproef)
Geconcludeerd is dat met de voormalige wegwerkzaamheden (opbreken weg) de trillingen dusdanig hoog zijn geweest dat deze een risico op constructieve schade hebben gehad. Het optreden van cosmetische schade is zeer aannemelijk geweest.
(…)
Conclusies toekomstige situatie (VP-drempel)
In een toekomstige situatie waarbij geen maatregelen toegepast worden, zal door verslechtering van de weg / het asfalt een toename van de trillingsintensiteiten te verwachten zijn. Op basis van de VP-drempel analyses is een verhoging van de trillingsintensiteiten van circa 15% bij pand nr [nr. X] tot 35% bij pand nr [nr. Y] te verwachten.
Ondanks dat een verhoging van de intensiteiten te verwachten is, wordt voor de toekomstige situatie verwacht dat de grenswaarde voor constructieve schade (SBR A) niet wordt overschreden maar dat de streefwaarden voor hinder (SBR B) veelvuldig overschreden gaan worden. Op basis van voorstaande zou geconcludeerd kunnen worden dat geen trillingsreducerende maatregel(en) benodigd zouden zijn. Mede gezien het hiaat in de SBR A richtlijn en omdat het verkeer over de [straatnaam] relatief snel rijdt (beleving harder dan 50 km/uur), wordt toch geadviseerd snelheid- en trillingsreducerende maatregelen toe te passen. Qua perceptie wordt verwacht dat de trillingen nog beter gevoeld gaan worden dan momenteel het geval is.
Reducerende maatregelen
Trillingen kunnen gereduceerd worden door aanpassen bij de trillingsbron (het verkeer zelf), door aanpassen / doorbreken van de transmissie (de wegverharding en /of in de ondergrond, trillingscherm) of door aanpassen bij de ontvanger (het pand). In dit geval zijn maatregelen aan de bron (verkeer zelf) en bij de panden geen optie.
(…)
Trillingscherm en voormalige greppel
In de situatie voor 1974 was een greppel (= scherm) tussen de weg en de panden aanwezig. Het is aannemelijk dat indertijd de trillingen van het verkeer grotendeels gereflecteerd werden door deze greppel. Met de herinrichting in 1974 is de greppel opgevuld met zand. Daarmee is de trillingsbelasting van de toenmalig passages van verkeer toegenomen. Omdat er in 1974 lichter zwaar verkeer passeerde dan momenteel het geval is, was de perceptie van trillingen minimaal. Immers, de trillingsintensiteit was lager en het aantal maal dat de trilling zich voor deed was minder. Vanaf 2011 met de herconstructie van de weg is de aanstoot van de ondergrond dusdanig geworden, dat hinderbeleving en door vermoeiing schade aanwezig is. Aannemelijk is, dat als de greppel nog aanwezig zou zijn, dit als een scherm fungeert voor de verhoogde trillingsintensiteiten als gevolg van de herconstructie van de weg.
Advies
Bij de analyses voor de huidige situatie is uitgegaan van een weg met asfaltverharding in goede staat op een funderingslaag van 0,5 m. Trillingsreducerende maatregelen zouden in principe niet nodig zijn. Echter de SBR richtlijn A voorziet niet in het beoordelen van trillingen met lage intensiteit die gedurende langere periode aanwezig zijn. Vanuit de praktijk is bekend dat dit soort trillingen tot cosmetische schade en uiteindelijk tot constructieve schade kunnen leiden.
De beleving is dat de rijsnelheid aanzienlijk groter is dan de toegestane snelheid van 50 km/uur (er zijn geen rijsnelsnelheidsmetingen verricht). Omdat met het toepassen van snelheid reducerende maatregelen nog steeds trillingen in de grond worden opgewekt, wordt mede met het oog op het hiaat in de SBR richtlijn, toch geadviseerd trillingsreducerende maatregelen toe te passen.”
2.33.
Op 25 augustus 2017 hebben [eisers] op eigen kosten het door Fugro geadviseerde trillingsscherm laten plaatsen, met toestemming van de Gemeente.
2.34.
In 2018 heeft Burgy Bouwbedrijf B.V. (hierna: Burgy) in opdracht van [eisers] uitvoerige herstelwerkzaamheden aan (onder meer) de gevels van de boerderij uitgevoerd. Hierbij is onder meer het pleisterwerk verwijderd, zijn de scheuren gerepareerd en zijn de gevels van nieuw pleisterwerk voorzien.
2.35.
Bij brief van 14 februari 2019 heeft de Gemeente aan [eisers] onder meer geschreven:
“De gemeente had de vereiste zorgvuldigheid bij de opdrachtverlening (vooronderzoek en verwerking resultaten daarvan in opdracht, nulmeting etc. bij monumentale panden met bijbehorende risico’s) in acht moeten nemen wat niet is gebeurd en handelde daardoor in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid”.In de brief heeft de Gemeente niettemin aansprakelijkheid afgewezen omdat er volgens haar geen causaal verband is aangetoond tussen de sloopwerkzaamheden aan de [straatnaam] in 2011 en de gestelde schade.
2.36.
In opdracht van de Gemeente heeft Zie Expertise B.V. in 2020 een bureauonderzoek uitgevoerd naar de aannemelijkheid van schade aan de boerderij als gevolg van de sloopwerkzaamheden in 2011. Hierbij heeft Zie Expertise B.V. een aantal van de hiervoor vermelde rapporten bestudeerd. In haar rapport van 11 oktober 2020 heeft zij geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat de werkzaamheden hebben bijdragen aan het schadebeeld.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de Gemeente veroordeelt:
I tot betaling aan [eisers] van € 74.293,15 ten titel van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 augustus 2011 tot de dag van voldoening;
II tot het nemen van preventieve maatregelen ter behoud van het monument en om te voldoen aan de trillingsnorm van de SBR B-richtlijn, aldus dat de maximale snelheid ter plaatse van de boerderij wordt teruggebracht naar 30 km per uur, ter plaatse een wegversmalling wordt aangebracht en de put wordt verwijderd, althans zodanige maatregelen als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
III tot betaling aan [eisers] van de buitengerechtelijke kosten van € 1.551,27;
IV in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na datum vonnis en bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen leggen [eisers] , samengevat, het volgende ten grondslag. De Gemeente heeft onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eisers] door:
  • i) geen vooropname van de boerderij en schuur te verrichten voor de sloopwerkzaamheden op 15 augustus 2011;
  • ii) bij de sloopwerkzaamheden de trillingswaarden van de SBR A-richtlijn te overschrijden;
  • iii) de monumentstatus en de bouwwijze van de boerderij te negeren;
  • iv) niets te doen om (vervolg)schade te voorkomen.
Als gevolg van de sloopwerkzaamheden zijn er scheuren in de muren gesprongen en stenen gebroken. De schade is toe te rekenen aan de Gemeente, omdat zij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden en de sloopmethode heeft gekozen, althans daarvoor verantwoordelijk is. Ook de kosten van de aanleg van het trillingsscherm ter voorkoming of vermindering van verdere schade, dient de Gemeente te vergoeden. De totale schade bedraagt daarmee € 74.293,15.
Ook na de plaatsing van het trillingsscherm blijft de boerderij kwetsbaar en gevoelig voor trillingen. Uit de rapporten van Fugro blijkt dat door passerend wegverkeer de grenswaarde van SBR B veelvuldig wordt overschreden. Weliswaar wordt de grenswaarde van SBR A niet overschreden, maar volgens Fugro leert de praktijk dat langdurige trillingen met een lage intensiteit uiteindelijk ook tot schade leiden. Fugro adviseert om snelheid- en trillingsreducerende maatregelen te nemen. De Gemeente kan de overlast door trillingen voorkomen door de maximale snelheid ter plaatse te verlagen en het wegdek aan te passen, zoals door Fugro in rapport II is geadviseerd.
3.3.
De Gemeente concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding

4.1.
Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) moet voldaan zijn aan vijf vereisten, te weten een onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, een causaal (oorzakelijk) verband tussen het onrechtmatig handelen en de schade en - zo volgt uit artikel 6:163 BW - relativiteit.
4.2.
De rechtbank komt in dit vonnis tot het oordeel dat, ook wanneer veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat de hiervoor in 3.2 onder (i), (ii) en (iii) genoemde verwijten aan het adres van de Gemeente doel treffen, het vereiste causaal verband tussen de handelwijze van de Gemeente en de gestelde schade niet is komen vast te staan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet kan worden gesproken van de onder (iv) verweten onrechtmatige hinder.
4.3.
De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot die oordelen komt.
Causaal verband?
4.4.
De beoordeling van het voor aansprakelijkheid van de Gemeente vereiste causaal verband komt neer op beantwoording van de vraag of er een oorzakelijk verband is aan te wijzen tussen de sloopwerkzaamheden aan de [straatnaam] in 2011 en de door [eisers] gestelde schade, kort gezegd scheurvorming of verergering van bestaande scheuren in (de gevels van) de boerderij. Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is het aan [eisers] om tegenover de betwisting door de Gemeente voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat sprake is van causaal verband.
4.5.
Omdat de sloopwerkzaamheden aan de [straatnaam] inmiddels tien jaar geleden hebben plaatsgevonden en [eisers] in 2018 herstelwerkzaamheden aan de gevels van de boerderij hebben laten uitvoeren, is de toestand van de boerderij niet meer zoals deze was vlak na het uitvoeren van de sloopwerkzaamheden. Anders gezegd: het fysieke bewijs van de gestelde schade is vernietigd. Daarom komt het bij de beoordeling van het causaal verband aan op wat nu blijkt uit de vóór en na de sloopwerkzaamheden over de boerderij beschikbare gegevens.
4.6.
Hierbij is allereerst van belang wat de toestand van de boerderij was voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden. In haar rapport uit 2009 heeft Monumentenwacht over de gevels opgenomen dat er sprake was van enkele lichte scheuren in de zijgevel en dat er in de voorgevel sprake was van roestende muurankers. Over scheuren in de voorgevel is in dit rapport niets vermeld. Van Dijke en Keurhuis maken in hun rapporten uit 2009 wel melding van (oude) scheuren in “de gevels” (meervoud) van de boerderij, waarmee dus kennelijk niet uitsluitend de zijgevel is bedoeld. In de hiervoor genoemde rapporten zijn evenwel geen foto’s van de scheuren opgenomen.
4.7.
Dat er in het (stucwerk van) de voorgevel in 2010 al scheurvorming zat, blijkt in ieder geval uit de onderstaande foto van Google Maps van augustus 2010 die in het dossier zit. Daarop is een lange scheur te zien die (ongeveer) vanaf het muuranker rechts van het bovenraam schuin naar beneden loopt in de richting van de buitenlamp. Daarnaast is een verticale scheur aan de bovenzijde en aan de onderzijde van het bovenraam te zien. Niet gesteld of gebleken is dat deze scheuren voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden zijn gerepareerd.
4.8.
Daarmee staat vast dat er voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden in 2011 al scheuren in het stucwerk van de gevels van de boerderij aanwezig waren. De vraag is vervolgens of deze scheuren na de sloopwerkzaamheden zijn verergerd en of er nieuwe scheuren zijn bijgekomen.
4.9.
Over de toestand van de boerderij kort na de sloopwerkzaamheden in 2011 zijn er geen rapporten of foto’s in het geding gebracht. Er liggen wel rapporten uit 2015 van respectievelijk de Gemeente, Monumentenwacht en VRS. Uit deze rapporten komt naar voren dat er sprake is van een grote hoeveelheid scheuren in de gevels, wat een aanwijzing is dat het aantal scheuren na 2010 is toegenomen.
4.10.
In de onder 4.6 bedoelde drie rapporten is onderkend dat er alternatieve oorzaken voor het ontstaan of de verergering van de scheuren kunnen zijn dan de trillingen die bij de sloopwerkzaamheden zijn opgetreden:
  • in het rapport van de Gemeente is gewezen op “bouwfysische factoren”, zoals condensatie in de muren en roestende muurankers;
  • in het rapport van Monumentenwacht uit 2015 is ongelijkmatige zetting in combinatie met roestende muurankers aangewezen als oorzaak voor een grote hoeveelheid scheuren. Daarnaast heeft Monumentenwacht gewezen op vochtinwerking als gevolg van een dampdicht verfsysteem. Verder valt op dat in het rapport niet is geconcludeerd dat scheuren zijn veroorzaakt door de sloopwerkzaamheden;
  • in het rapport van VRS is vermeld dat een deel van de scheuren is veroorzaakt door roestende gevelankers. Ook is vermeld dat er sprake is van schade veroorzaakt door roestend ijzer of door trillingen van het wegverkeer, waarbij het volgens VRS “erg moeilijk” is om de juiste oorzaak aan te wijzen.
4.11.
VRS heeft in haar rapport weliswaar geconcludeerd dat aannemelijk is dat de schade door de sloopwerkzaamheden is verergerd, maar op welke concrete schade VRS hier doelt is in het rapport niet inzichtelijk gemaakt. Dat is wel van belang, omdat ook volgens VRS een deel van de scheuren is ontstaan door roestende muurankers.
4.12.
Kortom, de hiervoor besproken rapporten van de Gemeente, Monumentenwacht en VRS bieden onvoldoende concrete aanknopingspunten om, gegeven de daarin beschreven gebrekkige toestand en staat van onderhoud van de boerderij, met de vereiste hoge mate van aannemelijkheid te kunnen vaststellen dat de schade waarvan [eisers] thans vergoeding vordert is veroorzaakt of [verergerd] door de sloopwerkzaamheden aan de [straatnaam] in 2011. Deze rapporten nemen de onzekerheid op dit punt niet weg. Hetzelfde geldt voor de bevindingen van Fugro. Daarover het volgende.
4.13.
Fugro heeft op basis van de resultaten van de door haar in 2016 uitgevoerde simulatie van de in 2011 uitgevoerde sloopwerkzaamheden geconcludeerd dat bij deze simulatie de grenswaarde van SBR A is overschreden en dat de kans op schade “niet aanvaardbaar klein is”. Hieruit volgt echter niet zonder meer dat er ook daadwerkelijk schade is ontstaan als gevolg van de sloopwerkzaamheden. De conclusie zegt alleen iets over de grootheid van de
kansop schade door de (gesimuleerde) sloopwerkzaamheden. Daar komt bij dat op blz. 9 van richtlijn SBR A (versie 2017, zie 2.26) het voorbehoud is gemaakt dat deze richtlijn niet als enig instrument mag worden gebruikt om een oorzakelijk verband aan te tonen tussen trillingen en schade aan een bouwwerk. Omdat veel verschillende factoren een rol spelen in het ontstaan van schade en bovendien tot een zelfde schadebeeld kunnen leiden, is onderzoek naar de invloed van deze factoren ook noodzakelijk. Alleen door de combinatie van alle factoren te bekijken, kan de mogelijke relevantie van de factor "trillingen" worden beoordeeld, aldus het voorbehoud. Gesteld noch gebleken is dat voor de SBR A uit 2006 niet een vergelijkbaar voorbehoud moet worden gemaakt.
4.14.
Ook in dit geval kunnen, zoals blijkt uit de hiervoor besproken rapporten, meerdere factoren hebben bijgedragen aan het schadebeeld. Een onderzoek waarin de combinatie van die factoren is beschouwd en inzichtelijk is gemaakt of en in hoeverre de sloopwerkzaamheden in 2011 hebben geleid tot (verergering van) scheurvorming in de gevels van de boerderij, is niet uitgevoerd.
4.15.
[eisers] hebben in dit verband nog een beroep gedaan op de zogenoemde ‘omkeringsregel’. Volgens vaste rechtspraak strekt de omkeringsregel ertoe dat in bepaalde gevallen een uitzondering wordt gemaakt op de hoofdregel van artikel 150 Rv, namelijk dat het bestaan van causaal verband (in de zin van ‘conditio sine qua non’-verband) tussen een onrechtmatige daad of tekortkoming en het ontstaan van de schade wordt aangenomen, tenzij degene die wordt aangesproken bewijst – waarvoor in het kader van het hier te leveren tegenbewijs voldoende is: aannemelijk maakt – dat de bedoelde schade ook zonder die gedraging of tekortkoming zou zijn ontstaan. Voor toepassing van deze regel is vereist dat sprake is geweest van een gedraging in strijd met een norm die strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar ter zake van het ontstaan van schade, en dat degene die zich op schending van deze norm beroept, ook bij betwisting aannemelijk heeft gemaakt dat in het concrete geval het (specifieke) gevaar waartegen de norm bescherming beoogt te bieden, zich heeft verwezenlijkt (zie onder meer Hoge Raad 23 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7264).
4.16.
De Gemeente erkent dat zij onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eisers] door geen vooropname van de boerderij te verrichten, zodat die onzorgvuldigheid in deze procedure geldt als een vaststaand gegeven. Die omstandigheid maakt evenwel niet de omkeringsregel moet worden toegepast. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [eisers] in dat verband onvoldoende toegelicht dat de volgens hen geschonden norm strekt tot het voorkomen van een specifiek gevaar (te weten scheurvorming) en dat dit gevaar zich in het onderhavige geval heeft verwezenlijkt. Hierop strandt het beroep op de omkeringsregel.
4.17.
Voor de (verderstrekkende) uitzondering van een omkering van de bewijslast, namelijk dat de Gemeente dient te bewijzen dat de door [eisers] gestelde schade niet is ontstaan door de wegwerkzaamheden, bestaat evenmin grond. Het enkele feit dat geen vooropname van de boerderij heeft plaatsgevonden is, anders dan [eisers] heeft aangevoerd, onvoldoende grond om van de in artikel 150 Rv neergelegde hoofdregel van bewijslastverdeling af te wijken op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid. Bovendien heeft de Gemeente er terecht op gewezen dat niets [eisers] in de weg stond aan het zelf laten uitvoeren van een vooropname. [eisers] hadden op dat gebied initiatief kunnen nemen. Gesteld noch gebleken is dat de Gemeente te verwijten is, dat [eisers] dat niet hebben gedaan.
4.18.
De uitkomst van al het voorgaande is dat [eisers] tegenover de betwisting door de Gemeente onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben gesteld om een causaal verband tussen de sloopwerkzaamheden aan de [straatnaam] in 2011 en de scheurvorming in de gevels van de boerderij te kunnen vaststellen. Dit betekent dat niet is voldaan aan een van de vereisten voor aansprakelijkheid van de Gemeente voor de door [eisers] gestelde schade.
4.19.
Hierop stuit de door [eisers] onder I gevorderde schadevergoeding reeds af. Hetgeen partijen voor het overige op dit punt hebben aangevoerd, kan onbesproken blijven.
Onrechtmatige (trillings)hinder?
4.20.
De vraag of sprake is van onrechtmatige hinder als bedoeld in artikel 5:37 BW is afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden, waarbij onder meer rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid, mede gelet op de daaraan verbonden kosten, en de bereidheid om maatregelen ter voorkoming van de schade te nemen. Daarbij is ook van belang of degene die zich beklaagt over hinder, zich ter plaatse heeft gevestigd vóór of ná het tijdstip waarop de hinder veroorzakende activiteiten een aanvang hebben genomen. Aangezien de vordering onder II van [eisers] strekt tot het wegnemen van trillingshinder, moet voor de toewijsbaarheid van die vordering ook nu nog sprake zijn van onrechtmatige hinder.
4.21.
[eisers] baseren hun vordering in de kern op de bevindingen van Fugro, die de Gemeente op dit punt niet heeft bestreden. Deze bevindingen, die ook de rechtbank daarom tot uitgangspunt neemt, leiden echter niet tot de conclusie dat er (thans) sprake is van onrechtmatige hinder. Daarover het volgende.
4.22.
Uit de rapporten van Fugro maakt de rechtbank op dat de richtlijnen SBR A (schade aan gebouwen) en SBR B (hinder voor personen in gebouwen) in de onderhavige situatie, zoals die in 2016 is onderzocht, niet noopten tot het nemen van trillingsreducerende maatregelen. De rapporten van Fugro bieden daarmee geen, althans onvoldoende steun aan de stelling van [eisers] er in 2016 sprake was van onrechtmatige hinder. Het gegeven dat Fugro tóch adviseerde maatregelen te treffen omdat (a) in de praktijk is gebleken dat langdurige verkeerstrillingen onder de grenswaarde SBR A toch tot schade aan gebouwen kunnen leiden en (b) het verkeer “in de beleving” harder rijdt dan de toegestane 50 km/u, maakt dit niet anders. Fugro heeft in haar rapportage benadrukt dat er geen rijsnelheidsmetingen zijn verricht, zodat het advies enkel is gebaseerd op een beleving van [eisers] Om die reden kan de daadwerkelijke noodzaak van de aanleg van een trillingscherm hier niet uit worden opgemaakt. Laat staan de noodzaak tot het nemen van verdere preventieve maatregelen, waarbij de rechtbank ook in ogenschouw neemt dat na de aanleg door [eisers] van een trillingsscherm de hinder zal zijn afgenomen, wat ook ter zitting door hen ( [eiser 2] ) is bevestigd.
4.23.
De rechtbank weegt verder mee dat de hinder veroorzakende activiteit, te weten het wegverkeer op de [straatnaam] , er al was toen [eisers] de boerderij betrokken.
4.24.
Ter zitting hebben [eisers] in dat verband nog aangevoerd dat het verkeer op de [straatnaam] nu met hogere snelheid rijdt dan voorheen omdat (i) een wegversmalling ter hoogte van de kruising met de A44 in de Voorschoterweg is weggehaald en (ii) een jaar geleden 50 km/u-borden zijn verwijderd en nog niet zijn teruggeplaatst. De Gemeente heeft daar tegen ingebracht dat de desbetreffende wegversmalling in een andere gemeente ligt (Katwijk). [eisers] hebben dat niet weersproken, zodat niet gezegd kan worden dat de Gemeente hier een verwijt treft. Daarnaast heeft de Gemeente verklaard dat zij er niet mee bekend is dat er daadwerkelijk 50 km/u-borden zijn weggehaald. [eisers] hebben op hun beurt hiervan geen onderbouwing gegeven (bijvoorbeeld met foto’s van de situatie vóór en na), zodat de rechtbank niet kan vaststellen dat [eisers] hier het gelijk aan hun zijde hebben. Dit alles betekent dat niet kan worden vastgesteld dat het verkeer op de [straatnaam] nu met hogere snelheid rijdt dan voorheen, laat staan dat dit aan de Gemeente te wijten onrechtmatige trillingshinder veroorzaakt.
Slotsom
4.25.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat de vorderingen onder I en II van [eisers] moeten worden afgewezen. Daarmee is ook het lot van de nevenvordering onder III gegeven.
4.26.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van de Gemeente op € 6.467, namelijk € 2.042 aan griffierecht en € 4.425 aan salaris advocaat (2½ punten à € 1.770 volgens tarief V), te vermeerderen met de volgens het liquidatietarief te begroten nakosten en wettelijke rente zoals door de Gemeente is gevorderd.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente begroot op € 6.467 aan tot op heden gemaakte proceskosten en op € 163 aan nog te maken nakosten, te vermeerderen met € 85 in geval van betekening, alle kosten te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, indien [eisers] voormelde kosten niet voordien hebben vergoed, tot de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken door
mr. D. Nobel, rolrechter, op 15 december 2021. [2]

Voetnoten

1.In 2017 is een revisie gepubliceerd van de SBR A en SBR B richtlijnen uit 2006. In de onderhavige procedure zijn alleen de versies uit 2017 in het geding gebracht.
2.type: 1544