ECLI:NL:RBDHA:2021:1383

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
22 februari 2021
Zaaknummer
C/09/604501
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. van Loenhoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en afwijzing gedeeltelijke gezagsuitoefening in jeugdzorgzaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2005, en de afwijzing van een verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening. De zaak is behandeld naar aanleiding van verzoekschriften van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, die als gecertificeerde instelling optreedt. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255 BW, nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige heeft te maken met een ontwikkelingsachterstand en is op speciaal onderwijs geplaatst, maar de ouders hebben moeite om het belang van hun kind voorop te stellen. Hulpverlening is ingezet, maar de ouders hebben niet adequaat meegewerkt. De kinderrechter oordeelt dat verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de minderjarige te waarborgen.

Daarnaast is er een verzoek gedaan tot gedeeltelijke gezagsuitoefening voor de aanmelding van de minderjarige bij een onderwijsinstelling. De kinderrechter wijst dit verzoek af, omdat gedeeltelijke gezagsuitoefening alleen mogelijk is in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing, wat in deze zaak niet aan de orde is. De kinderrechter benadrukt dat de afwijzing van het verzoek niet betekent dat de minderjarige niet naar de gekozen dagbesteding kan gaan, maar dat de juridische grondslag voor toewijzing ontbreekt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 7 februari 2022 en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/604501 / JE RK 20-2929 en C/09/605775 / JE RK 21-30
Datum uitspraak: 2 februari 2021

Beschikking van de kinderrechter

Verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van de op 11 december 2020 en 8 januari 2021 ingekomen verzoekschriften van:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man 1]

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

Het procesverloop

De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 2 februari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij is verschenen:
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader;
- de moeder.
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Na de zitting en uitspraak zijn de volgende stukken ontvangen:
- de brief met bijlagen, ingekomen op 2 februari 2021, van de ouders.

Feiten

- De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
- [minderjarige] verblijft feitelijk bij de ouders.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 21 januari 2020 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 7 februari 2020 tot 7 februari 2021.

Verzoek

Het verzoek strekt tot verlenging van de ondertoezichtstelling voor de periode van één jaar, alsmede tot gedeeltelijke gezagsuitoefening voor de aanmelding van [minderjarige] bij een onderwijsinstelling op grond van artikel 1:265e lid 1 sub a en lid 3 BW.

Beoordeling

De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter terechtzitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling nog aanwezig zijn en dat het noodzakelijk is de ondertoezichtstelling te verlengen als verzocht. Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. [minderjarige] heeft het 22Q11-deletiesyndroom, waardoor hij kampt met een achterstand op alle ontwikkelingsgebieden. Na een lange periode van schoolverzuim is [minderjarige] op het speciaal onderwijs geplaatst, ondanks dat de ouders het hier niet mee eens waren en zij de beperking van [minderjarige] niet lijken te kunnen accepteren. Ook op het speciaal onderwijs wordt [minderjarige] echter overvraagd, waardoor hij zich niet kan ontwikkelen. Hij is daar niet gemotiveerd, maakt spullen kapot en vertoont wegloopgedrag. De gecertificeerde instelling heeft passende dagbesteding voor [minderjarige] gevonden, maar de ouders staan aanmelding in de weg. Het lukt de ouders niet om het belang van [minderjarige] voorop te stellen in de keuzes die zij maken. In juni 2020 is hulpverlening vanuit Middin ingezet om zicht te krijgen op de opvoedvaardigheden van de ouders in de thuissituatie, maar de daarvoor benodigde huisbezoeken hebben slechts sporadisch plaats kunnen vinden. De meeste bezoeken zijn zonder geldige reden afgezegd door de moeder. Tijdens de bezoeken die wel doorgingen, zijn zorgelijke signalen gezien door de hulpverlening, onder meer gelegen in het feit dat de ouders de beperking en het gedrag van [minderjarige] bagatelliseren en niet aansluiten bij zijn ontwikkelbehoeften. De betrokkenheid van de jeugdbeschermer is nog steeds noodzakelijk, om de ingezette lijn ten aanzien van de dagbesteding van [minderjarige] voort te zetten en verder te werken aan het verkrijgen van meer zicht op de thuissituatie en opvoedcapaciteiten van de ouders. Verlenging van de ondertoezichtstelling is daarom noodzakelijk.
Ten aanzien van het verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening voor de aanmelding bij een onderwijsinstelling overweegt de kinderrechter als volgt. Uit artikel 1:265e BW volgt dat gedeeltelijke overheveling van het gezag naar de gecertificeerde instelling voor aanmelding bij een onderwijsinstelling slechts mogelijk is in het kader van een machtiging tot uithuisplaatsing. Daarvan is in dit geval geen sprake, waardoor het verzoek zal worden afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat afwijzing van dit verzoek niet betekent dat [minderjarige] niet naar de door de gecertificeerde instelling gekozen dagbesteding hoeft, maar dat toewijzing door juridische gronden – het ontbreken van een machtiging tot uithuisplaatsing – niet mogelijk is op grond van artikel 1:265e BW.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] van 7 februari 2021 tot 7 februari 2022 met behoud van de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het verzoek tot gedeeltelijke gezagsuitoefening.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2021 door mr. M. van Loenhoud, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Kokx als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.