ECLI:NL:RBDHA:2021:13851

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 september 2021
Publicatiedatum
15 december 2021
Zaaknummer
20/4311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Grujic, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Brouwer. Eiseres had in 2019 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft haar medegedeeld dat zij per 21 juni 2019 niet in aanmerking kwam voor deze uitkering. Dit besluit was gebaseerd op de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 19 augustus 2021 behandeld. Eiseres heeft aangevoerd dat het Uwv onvoldoende waarde heeft gehecht aan medische informatie van haar behandelend artsen, die zou wijzen op toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig hebben gehandeld en dat er geen objectieve aanwijzingen zijn dat de belastbaarheid van eiseres is gewijzigd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwd zijn en dat er geen nieuwe relevante informatie is die de conclusie van het Uwv zou kunnen weerleggen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door het Uwv standhoudt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4311

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 september 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Grujic),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 2 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij per 21 juni 2019 niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
In het besluit van 15 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 augustus 2021 door middel van Skype op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [A]

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiseres was laatstelijk werkzaam als rayonmanager voor ongeveer 37,50 uur per week. Op 14 oktober 2010 heeft eiseres zich ziek gemeld. Aan eiseres is per 11 oktober 2012 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% vanwege buikklachten en psychische klachten.
1.2
Verweerder heeft de WIA-uitkering van eiseres beëindigd per 15 oktober 2016 omdat eiseres vanaf die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het hiertegen gemaakte bezwaar heeft verweerder gegrond verklaard in die zin dat de WIA-uitkering van eiseres is beëindigd per 11 maart 2017.
1.3.
Eiseres heeft zich op 6 februari 2017 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Hierop heeft verweerder bepaald dat eiseres per die datum 100% arbeidsongeschikt is. Vervolgens heeft verweerder in het besluit van 8 mei 2017 bepaald dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en dat haar WIA-uitkering per 8 juli 2017 wordt beëindigd. In de uitspraak van 8 juli 2019 heeft deze rechtbank het beroep hiertegen (na benoeming van een deskundige) ongegrond verklaard.
1.4.
Eiseres heeft zich per 21 juni 2019 nogmaals toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Eiseres geeft aan dat zij door verklevingen in haar buik ook een nierbekkenontsteking heeft. Naar aanleiding van deze melding heeft verweerder een herbeoordeling in het kader van de WIA verricht. Dit heeft geleid tot het primaire besluit waarin verweerder zich op het standpunt stelt dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is en derhalve niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering per 21 juni 2019.
2. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan eiseres eerder een WIA-uitkering ontving. Aan dit besluit ligt een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van 7 mei 2020 ten grondslag. In dit rapport heeft de verzekeringsarts b&b een standpunt ingenomen over een door eiseres overgelegde brief van een chirurg van het HMC van 20 februari 2020, waarin onder meer is vermeld dat sprake is van invaliderende buikpijnklachten met een matige prognose, dat ondanks dat de oorzaak van de klachten niet kan worden gevonden de pijn reëel lijkt, dat sprake is van een stabiele situatie en dat er nog een CT scan en afhankelijk daarvan een behandelplan volgen. De verzekeringsarts b&b overweegt dat geen sprake is van toegenomen klachten of een gewijzigd behandelbeleid en dat het oordeel over het al dan niet kunnen werken door een verzekeringsarts moet worden gegeven. Verder is vermeld dat uit een brief van een GGZ-instelling van 11 juli 2019 blijkt dat eiseres was verwezen vanwege vermoedens van een depressie maar dat de klachten zijn verminderd en behandeling in de GGZ niet meer nodig is.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder onvoldoende waarde heeft toegekend aan voornoemde brief van de chirurg. Volgens eiseres blijkt uit deze brief dat zij ernstige pijn ervaart en dat de pijnklachten al lange tijd niet verbeteren. Een behandelplan moet bovendien nog volgen, hetgeen aangeeft dat eiseres nog niet is uitbehandeld voor haar klachten. Eiseres stelt dat verweerder er ten onrechte van uitgaat dat zij kan werken, terwijl de chirurg aangeeft dat zij niet kan werken.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 57, eerste lid, aanhef en onder b, van de WIA herleeft, indien op grond van artikel 56, eerste lid, onderdeel a, tweede of derde lid het recht op een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten) is geëindigd, het recht op die uitkering op de dag dat de verzekerde weer gedeeltelijk arbeidsgeschikt wordt indien hij op de dag hieraan voorafgaand een mate van arbeidsongeschiktheid had van minder dan 35% en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak op grond waarvan zij eerder recht had op een WGA-uitkering (zogenoemde Amber-beoordeling).
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluitvorming omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan een betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6. Beoordeeld moet worden of sprake is van toegenomen beperkingen in de periode van 8 juli 2017 tot 8 juli 2022, die voortkomen uit dezelfde ziekteoorzaak op grond waarvan zij eerder recht had op een WGA-uitkering.
7.1.
De primaire verzekeringsarts heeft eiseres opgeroepen voor het spreekuur van 6 augustus 2019, waarbij medisch onderzoek plaatsvond. Verder heeft de primaire verzekeringsarts dossierstudie verricht. Haar bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 8 augustus 2019. Eiseres heeft verteld dat zij hallucinaties heeft en met haar overleden moeder praat, maar zij heeft hier geen problemen mee. De primaire verzekeringsarts komt tot de conclusie dat geen sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak per 21 juni 2019, en eveneens niet op de datum van het spreekuur. De beperkingen uit de eerder opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) (van 25 maart 2019) blijven onverminderd van toepassing. De primaire verzekeringsarts heeft de FML van actuele datum voorzien.
7.2.
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 7 mei 2020 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b heeft dossierstudie verricht en hierbij de in bezwaar overgelegde medische informatie betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b medische informatie bij de huisarts van eiseres opgevraagd en de hoorzitting van 5 maart 2020 bijgewoond. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding ziet om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Uit de beschikbare informatie blijkt niet van een gewijzigde gezondheidstoestand rondom de datum in geding. Er is niet gebleken van objectiveerbare toegenomen buikklachten; de verklevingen zijn al vele jaren aanwezig en de informatie van de chirurg wijst niet op nieuwe pathologie. De psychische klachten van eiseres zijn niet relevant gewijzigd op de datum in geding en er lijkt volgens een brief van de GGZ van 11 juli 2019 zelfs sprake van verbetering te zijn. Rondom de datum in geding was er sprake van een urineweginfectie, maar dit en voor het overige geeft geen medisch objectieve aanwijzing dat de belastbaarheid van eiseres per 21 juni 2019 is gewijzigd.
8. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of zorgvuldigheid van de conclusie van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom er geen sprake is van toegenomen beperkingen. In de door eiseres overgelegde stukken worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen onjuist is. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres aangevoerd dat ook sprake is van toegenomen psychische klachten van eiseres. De rechtbank acht dit onvoldoende onderbouwd. Eiseres heeft geen stukken overgelegd die dit onderbouwen. Verder bevat de brief van de chirurg van 20 februari 2020 geen nieuwe medische informatie over de datum in geding en is voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom deze brief niet kan leiden tot het oordeel dat sprake is van toegenomen beperkingen. Voor zover eiseres aanvoert dat de chirurg vermeldt dat sprake is van invaliderende klachten, kan dit niet leiden tot een ander oordeel. Een verzekeringsarts is immers bij uitstek deskundig om een oordeel te geven over belastbaarheid en de mogelijkheid tot werken. Ook de vermelding in de brief van de chirurg dat een CT scan en behandelplan volgen leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat hierover geen nadere relevante informatie is overgelegd.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A.C. van Poelgeest, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.