ECLI:NL:RBDHA:2021:13854
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering op basis van referte-eisen en beoordeling van eerdere uitkeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de weigering van een WW-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.K. Bhadai, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv waarin hem werd meegedeeld dat hij per 3 juni 2019 niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv had eerder, op 24 juni 2019, een primair besluit genomen waarin het de aanvraag van eiser afwees, en dit werd later in het bestreden besluit van 31 december 2019 gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de referteperiode van 36 weken voorafgaand aan zijn werkloosheid niet aan de vereiste wekeneis voldeed, omdat hij gedurende deze periode een Ziektewetuitkering ontving. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de WW besproken, waaronder artikel 17, dat het recht op uitkering regelt, en artikel 17a, dat bepaalt dat weken waarin de werknemer wegens ziekte geen arbeid kon verrichten, niet meetellen voor de referteperiode. Eiser voerde aan dat hij recht had op een hogere uitkering en dat de berekening van zijn uitkering niet correct was, maar de rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om eiser een WW-uitkering toe te kennen.
De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldeed aan de referte-eisen en dat zijn beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. D.R. van der Meer, in aanwezigheid van griffier mr. E.A.C. van Poelgeest, en werd openbaar uitgesproken op 15 juli 2021. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.