ECLI:NL:RBDHA:2021:13869

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
NL21.829
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet in behandeling nemen asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting, die via een Skype-beeldverbinding plaatsvond, zijn zowel eiser als zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en heeft de motivering van haar beslissing als volgt uiteengezet: de rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft niet aangetoond dat er in Duitsland sprake is van schending van de relevante richtlijnen en dat hij daar onder slechte omstandigheden zal worden opgevangen.

De rechtbank benadrukte dat Duitsland, net als Nederland, gebonden is aan internationale verdragen en richtlijnen op het gebied van asielrecht. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die zouden rechtvaardigen dat van overdracht aan Duitsland moest worden afgezien. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand was gekomen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 2 februari 2021, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amersfoort Bestuursrecht zaaknummer: NL21.829
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G. Ocak), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.830, plaatsgevonden op 2 februari 2021, door middel van een Skype-beeldverbinding. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor het in behandeling nemen van deze aanvraag.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet kan. De rechtbank is van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd.
4. Eiser heeft niet onderbouwd dat in Duitsland sprake is van schending van de Procedurerichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Opvangrichtlijn. Ook eisers standpunt dat hij in Duitsland opvang onder slechte omstandigheden zal krijgen, heeft hij niet onderbouwd.
5. Met het claimakkoord garandeert Duitsland dat een asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen, met toepassing van dezelfde waarborgen die ook in Nederland gelden. De garantie van de verantwoordelijke lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat dat deze lidstaat conform de richtlijnen en verdragsverplichtingen de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat de vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming al is afgewezen de lidstaat verlaat. Indien daarbij blijkt dat sprake is van réfoulement bij terugkeer naar het land van herkomst, zal Duitsland overeenkomstig de verdragsverplichtingen aldus niet tot uitzetting overgaan. Duitsland is bovendien, net als Nederland, partij bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Vluchtelingenverdrag en is gebonden aan het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Mocht Duitsland zich niet houden aan zijn internationale verplichtingen, dan kan eiser hierover zijn beklag doen bij de Duitse autoriteiten. Dat sprake is van indirect réfoulement bij overdracht aan Duitsland volgt de rechtbank dan ook niet. Het arrest Ilias en Ahmed tegen Hongarije1 is niet van toepassing, omdat dit arrest ziet op uitzetting naar een land buiten de Europese Unie en daarmee niet ziet op overdracht in het kader van de Dublinverordening. Verder is niet gebleken dat eiser in Duitsland geen medische zorg kan krijgen.
7. Over eisers verwijzing naar de arresten Jawo en Ibrahim2 overweegt de rechtbank als volgt. Zoals blijkt uit de arresten bestaat er een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid voordat wordt aangenomen dat er sprake is van een risico op schending van artikel 4 van het Handvest. Eiser heeft gelet op het voorgaande niet aannemelijk gemaakt dat er in zijn geval bij overdracht sprake is van een situatie van zeer verregaande materiele deprivatie waar hij buiten zijn wil en persoonlijke keuzes om in kan terecht komen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Eiser heeft in beroep geen andere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder volgens hem gebruik had moeten maken van de bevoegdheid op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat van overdracht aan Duitsland had moeten worden afgezien. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
1 Europees Hof voor de Rechten van de Mens inzake Ilias en Ahmed tegen Hongarije, van 14 maart 2017, (ECLI:CE:ECHR:2017:0314JUD004728715).
2 Hof van Justitie van de Europese Unie, van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218, arrest Jawo en ECLI:EU:C:2019:219, arrest Ibrahim.)
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2021 door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
04 februari 2021

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.