ECLI:NL:RBDHA:2021:13872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
NL21.9045
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning regulier op tijdelijke humanitaire gronden en het buitenschuldbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een Afghaanse jongeman, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden, omdat hij buiten zijn schuld niet kon vertrekken uit Nederland. De staatssecretaris had deze aanvraag afgewezen en het bezwaar van de eiser tegen deze afwijzing kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de eiser, met name zijn privé- en familieleven in Nederland. De rechtbank merkte op dat de eiser in Nederland een nieuw leven had opgebouwd, met sociale contacten en een relatie, en dat de staatssecretaris niet had aangetoond dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid. Bovendien had de eiser niet de kans gekregen om gehoord te worden over zijn bezwaar, wat in strijd was met de wet. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL21.9045

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A.C. Pool),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. G.J. Westendorp en mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden (buiten schuld niet kunnen vertrekken) kennelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 november 2021 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [Naam 2], sociaaljuridisch medewerker bij [naam stichting]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bruin.

Overwegingen

Griffierecht
1. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank het verzoek van eiser om vrijstelling van het griffierecht voorlopig toegewezen. Gelet op wat eiser daarover naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank aanleiding om dit verzoek definitief toe te wijzen.
Inleiding
2. Eiser is geboren op [Geb. datum] 2002 en bezit de Afghaanse nationaliteit.
3. Op 4 augustus 2016 heeft eiser asiel aangevraagd in Nederland. Bij besluit van 6 december 2016 is deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Bij uitspraak van 3 januari 2017 [1] heeft de rechtbank eisers beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 december 2016 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen over de vraag of er voor eiser adequate opvang is in zijn land van herkomst. Op 8 juni 2017 is eiser aanvullend gehoord. Bij besluit van 10 oktober 2017 is eisers asielaanvraag opnieuw afgewezen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat van eisers moeder verwacht mag worden om adequate opvang voor eiser te verzorgen in Afghanistan. Dit besluit staat in rechte vast. [2]
4. Deze zaak gaat over de aanvraag van eiser van 9 mei 2020 om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op tijdelijke humanitaire gronden. Eiser heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Bij besluit van 23 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van het buitenschuldbeleid en dat het recht op familie- en privéleven geen reden is om aan eiser verblijf in Nederland toe te staan.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard. Op wat eiser hiertegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Kader
6. Eiser is niet in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. In de wet staat dat de aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning om die reden kan worden afgewezen. [3]
7. Van dit vereiste kan vrijstelling worden verleend. Dit is bijvoorbeeld mogelijk als er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard (de hardheidsclausule). [4] In dit kader beroept eiser zich op het beleid voor vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. [5] Ook als uitzetting in strijd zou zijn met het recht op familie- en privéleven [6] is vrijstelling mogelijk. [7]
Adequate opvang
8. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde van het buitenschuldbeleid voor minderjarigen dat er in zijn land van herkomst geen adequate opvang kan plaatsvinden. Eiser voert aan dat verweerder hierbij ten onrechte verwijst naar het besluit van 10 oktober 2017. Hij wijst erop dat er sindsdien een nieuw arrest [8] is verschenen over het onderzoeken van adequate opvang in het land van herkomst. Eiser stelt dat het besluit van 10 oktober 2017 niet aan de vereisten van dit arrest voldoet omdat het onderzoek onvoldoende grondig is geweest en de belangen van het kind daarbij onvoldoende zijn betrokken.
9. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Het door eiser aangehaalde arrest ziet op minderjarigen. Ten tijde van het bestreden besluit was eiser niet minderjarig. De bestuursrechter moet toetsen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die waren ten tijde van het bestreden besluit. De toepasselijke regels en het toepasselijke beleid zoals hiervoor aangehaald maken hierop geen uitzondering.
10. Bovendien kan niet zonder meer worden vastgesteld dat het besluit van 10 oktober 2017 achteraf bezien in strijd is met het arrest. Verweerder heeft vanwege de uitspraak van de rechtbank van 3 januari 2017 aanvullend onderzoek gedaan door eiser te horen en vervolgens overwogen dat op dat moment van eisers moeder kon worden verwacht dat zij eiser adequate opvang zou bieden in Afghanistan. Eiser heeft niet onderbouwd waarom dit onderzoek onvoldoende grondig zou zijn geweest of waarom deze beoordeling in strijd zou zijn met de belangen van het kind.
Meewerken aan vertrek
11. Verweerder heeft verder aan eiser tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de voorwaarde van het buitenschuldbeleid dat hij zich actief heeft ingezet om zijn vertrek te realiseren.
12. Eiser voert aan dat hem niet kan worden verweten dat hij geen contact kan krijgen met zijn familie in Afghanistan. In rechte staat vast dat eiser ten tijde van het besluit van 10 oktober 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in het geheel geen contact meer zou kunnen krijgen met zijn familie. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen. Eiser wijst erop dat hij het Rode Kruis heeft ingeschakeld om zijn familie te traceren. Uit de door eiser overgelegde stukken van het Rode Kruis kan echter slechts worden afgeleid dat er een onderzoek is opgestart, maar niet wat daarvan het resultaat is. Daarnaast heeft eiser gewezen op een mondelinge mededeling van een vriend van zijn vader die in Duitsland verblijft, dat zijn moeder, zusje en broertje waarschijnlijk zijn verdronken tijdens de overtocht van Turkije naar Griekenland. Dit is natuurlijk verschrikkelijk nieuws voor eiser. Tot op heden is dit echter niet bevestigd. Voor zover eiser stelt dat hij op andere manieren heeft geprobeerd om contact te krijgen met familie, is dit niet onderbouwd.
13. Daarnaast voert eiser aan dat verweerder ten onrechte van hem verwacht dat hij alles in het werk stelt om terug te keren. Volgens eiser is verweerder ten onrechte slechts afgegaan op wat hij heeft verklaard en heeft verweerder nagelaten om zijn acties en initiatieven in de beoordeling te betrekken. Eiser kan in zoverre in deze stelling worden gevolgd dat de voorwaarde in het beleid voor minderjarigen luidt dat de vreemdeling zich actief moet inzetten om terug te keren, en in het beleid voor meerderjarigen dat de vreemdeling in houding en gedrag moet laten zien dat hij wil terugkeren. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser niet aan deze voorwaarden voldoet. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Afghanistan. Dit blijkt uit de in het dossier aanwezige verslagen van de presentaties van eiser bij de Afghaanse ambassade en de verslagen van de vertrekgesprekken van eiser met de DT&V. [9] Eiser heeft daarmee geen blijk gegeven van inzet voor terugkeer of van een houding die laat zien dat hij wil terugkeren.
14. Voor zover eiser stelt dat hij andere acties en initiatieven heeft verricht, is niet onderbouwd welke dit zijn. Daardoor kan eiser ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat verweerder bij het beoordelen daarvan onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn leeftijd. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder geen inzicht heeft gegeven in diens contact met de DT&V over een ambtsadvies, is ter zitting opgehelderd dat dergelijk contact er niet is geweest. Omdat uit het voorgaande al blijkt dat eiser niet aan de voorwaarden voldoet, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of verweerder wel een ambtsadvies had moeten opvragen.
Familie- en privéleven
15. Niet in geschil is dat eiser vanwege zijn verblijf in Nederland privéleven heeft opgebouwd. Dit betekent niet meteen dat eiser recht heeft op een verblijfsvergunning. Er moet namelijk een belangenafweging worden gemaakt tussen eisers individuele belang bij voortzetting van zijn verblijf in Nederland aan de ene kant, en het algemene belang van de Nederlandse Staat bij het vormgeven van het migratiebeleid aan de andere kant. Verweerder heeft bij het maken van een belangenafweging een zekere beoordelingsruimte. Wel is van belang dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de beoordeling betrekt. [10]
16. Eiser heeft privéleven in Nederland opgebouwd terwijl hij nog in afwachting was van de beslissing op zijn asielaanvraag en vervolgens nadat die aanvraag was afgewezen. Eiser is dus banden met Nederland aangegaan ondanks dat zijn verblijfsstatus precair was. Dit betekent dat er slechts reden is om eiser niet uit te zetten als sprake is van uitzonderlijke omstandigheden. [11]
17. Verweerder heeft aan eiser tegengeworpen dat hij weliswaar enige sociale contacten heeft in Nederland en dat hij in Nederland naar school gaat, maar dat hij sterkere banden heeft met Afghanistan, die hij ook weer kan opbouwen, omdat hij daar onderwijs heeft gehad, de taal spreekt, er heeft gewerkt, en niet is gebleken dat hij daar in het geheel geen sociaal netwerk heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen deugdelijke belangenafweging heeft gemaakt door slechts uit te gaan van schoolgang en enige sociale contacten van eiser in Nederland. Verweerder heeft namelijk door zo te overwegen niet alle relevante feiten en omstandigheden meegewogen. Eiser heeft erop gewezen dat zijn banden met Nederland onder meer bestaan uit de affectieve relatie gedurende inmiddels vier jaar met zijn Nederlandse vriendin en de zeer goede verhoudingen met zijn Nederlandse schoonfamilie. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij in wezen in Nederland een nieuwe familie heeft gevonden. Daarnaast heeft eiser erop gewezen dat hij zeer goed Nederlands spreekt, dat hij het goed doet op school (voortgezet onderwijs) en op zijn stage, dat hij actief is bij een sportvereniging, dat hij diverse vriendengroepen heeft opgebouwd en dat hij de ambitie heeft om in Nederland in de zorg te gaan werken. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de door eiser aangeleverde onderbouwing van deze feiten en omstandigheden onvoldoende kenbaar in de beoordeling heeft betrokken. Eiser heeft namelijk al in de aanvraagfase een eigen verklaring, een verklaring van zijn vriendin, een zestal verklaringen vanuit zijn schoonfamilie, een verklaring van zijn Nidos-voogd, een verklaring van zijn mentor van het [naam school] te [plaatsnaam] en een verklaring van zijn stagebegeleider van Stichting [Naam 3] te [plaatsnaam] overgelegd. Verweerder heeft slechts in algemene zin overwogen dat deze stukken zijn beoordeling niet anders maken. Nu gebleken is dat die beoordeling op zich al onvoldoende is, kan ook deze overweging geen stand houden. In beroep heeft eiser ter verdere onderbouwing nog een fotocollage overgelegd.
18. Waar het gaat om familieleven heeft verweerder aan eiser tegengeworpen dat hij niet aan de voorwaarden voldoet omdat hij en zijn vriendin de leeftijd van eenentwintig jaren nog niet hebben bereikt en omdat hij ook niet aan de rest van de voorwaarden voldoet. Door niet duidelijk te maken welke voorwaarden er nog meer in het geding zouden zijn en door niet uiteen te zetten waarom eiser daaraan niet zou voldoen, is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd. Dit heeft verweerder ter zitting ook onderkend. Omdat verweerder gelet op wat hiervoor is overwogen een nieuwe belangenafweging zal moeten maken, ziet de rechtbank geen aanleiding om dit gebrek te passeren.
Horen in bezwaar
19. In de wet staat dat de indiener van een bezwaarschrift in de gelegenheid wordt gesteld om daarover te worden gehoord voordat een beslissing wordt genomen. [12] Hierop zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld als een bezwaar kennelijk ongegrond is. [13] Verweerder heeft gebruik gemaakt van deze uitzonderingsmogelijkheid en eiser niet gehoord over zijn bezwaar. Uit deze uitspraak blijkt echter dat eisers bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, zodat hij ook ten onrechte niet is gehoord.
Conclusie
20. Vanwege de in deze uitspraak geconstateerde gebreken zal het bestreden besluit worden vernietigd. Omdat het op de weg van verweerder ligt om eiser eerst te horen en vervolgens een nieuwe belangenafweging ten aanzien van het privé- en familieleven te maken, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal daarom worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiser te beslissen met inachtneming van deze uitspraak (in het bijzonder overwegingen 17, 18 en 19).
21. De rechtbank merkt nog wel het volgende op. Verweerder heeft ook aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser niet beschikt over een geldig nationaal paspoort. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de autoriteiten van Afghanistan in de huidige situatie geen paspoorten verstrekken. Gelet op de recente ontwikkelingen in Afghanistan, die hebben geleid tot een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanen, [14] is die stelling niet op voorhand onaannemelijk. Omdat verweerder een volledige heroverweging zal moeten maken naar aanleiding van eisers bezwaar, [15] dient verweerder ook te bezien of het paspoortvereiste nog wel aan eiser kan worden tegengeworpen. [16]
22. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [17] voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.496 (veertienhonderdzesennegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, 3 januari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:45.
2.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, 16 maart 2018, ECLI:NL:RBGEL:2018:1186, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 28 mei 2018, 201802909/1/V2.
3.Artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) en onderdeel B1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
5.Onderdeel B8/6.1 (voor minderjarigen) en B8/4.1 (voor meerderjarigen) van de Vc.
6.Zoals bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
7.Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, gelezen in samenhang met artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder l, van het Vb.
8.Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 januari 2021 (
9.Dienst Terugkeer en Vertrek.
10.Dit volgt uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld het arrest van 31 januari 2006 (
11.Ook dit volgt uit jurisprudentie van het EHRM, bijvoorbeeld het arrest van 28 juni 2011 (
12.Artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
13.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.
14.Brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 11 augustus 2021 met kenmerk 3481567.
15.Artikel 7:11, eerste lid, van de Awb.
16.Mede gelet op artikel 3.72 van het Vb.
17.Besluit proceskosten bestuursrecht.