In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel aanvroeg op basis van haar lesbische geaardheid. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zich onvoldoende gemotiveerd had opgesteld in zijn afwijzing van de asielaanvraag. De eiseres had verklaard dat zij in Nigeria een lesbische relatie had en dat zij werd bedreigd met besnijdenis. De rechtbank vond dat de Staatssecretaris niet voldoende had onderbouwd waarom de lesbische geaardheid van eiseres ongeloofwaardig was, ondanks dat zij voornamelijk over seksuele handelingen had verklaard. De rechtbank oordeelde dat de context van de bedreigingen en de verklaringen van (ex-)vriendinnen onvoldoende waren meegewogen in de beoordeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de overgelegde verklaringen en de persoonlijke situatie van eiseres. De rechtbank oordeelde ook dat de proceskosten van eiseres vergoed moesten worden, vastgesteld op € 1.496,-.