ECLI:NL:RBDHA:2021:13879
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van verblijfsrecht op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Algerijnse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig had aangetoond. Eiser stelde dat hij recht had op verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez, omdat hij een afgeleid verblijfsrecht zou hebben via zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft.
De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet in bewijsnood verkeert, ondanks zijn beweringen dat hij geen identificerend document kan verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn pogingen om zijn identiteit vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser een derdelander is zonder verblijfsrecht in een andere lidstaat.
Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.