ECLI:NL:RBDHA:2021:13879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
AWB 20/3589 en AWB 20/3590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verblijfsrecht op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een Algerijnse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag ingediend voor een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig had aangetoond. Eiser stelde dat hij recht had op verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez, omdat hij een afgeleid verblijfsrecht zou hebben via zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet in bewijsnood verkeert, ondanks zijn beweringen dat hij geen identificerend document kan verkrijgen. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de vreemdeling ligt en dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn pogingen om zijn identiteit vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was, omdat niet kon worden vastgesteld dat eiser een derdelander is zonder verblijfsrecht in een andere lidstaat.

Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen grond was voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/3589 en AWB 20/3590
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser/verzoeker,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tot afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Griffierecht
1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht voor de behandeling van het beroep en de verzochte voorlopige voorziening wegens betalingsonmacht. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft hij een ingevulde verklaring van afwezigheid van inkomen en vermogen overgelegd. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om vrijstelling van het griffierecht in beide zaken toe te wijzen. Eiser wordt daarom vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Inleiding
2. Eiser stelt [eiser] te zijn, geboren op [1968] en van Algerijnse nationaliteit. Hij heeft verweerder verzocht een document, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw, af te geven waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt. Eiser stelt dat hij op grond van artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en het arrest Chavez-Vilchez [1] een van zijn dochter, [referente] (referente), afgeleid verblijfsrecht heeft. Referente is minderjarig en heeft de Nederlandse nationaliteit.

Bestreden besluit

3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen. Eiser komt volgens verweerder niet in aanmerking voor het verzochte verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft geen paspoort of geldige identiteitskaart overgelegd en heeft zijn identiteit en nationaliteit ook niet op andere wijze ondubbelzinnig aangetoond. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of eiser een verblijfsrecht kan ontlenen aan artikel 20 van het VWEU. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser ook zijn familierechtelijke relatie met referente niet heeft aangetoond, dat eiser niet heeft aangetoond dat hij sinds de geboorte van referente tot op heden meer dan marginale zorg- en/of opvoedingstaken heeft verricht en dat niet kan worden vastgesteld dat tussen eiser en referente sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat referente gedwongen wordt de Unie te verlaten, als eiser geen verblijfsrecht krijgt.

Identiteit en nationaliteit aantonen

4. Eiser stelt dat zijn aanvraag niet mag worden afgewezen, enkel omdat hij geen paspoort of geldige identiteitskaart heeft overgelegd en daarmee zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. Eiser stelt dat het voor hem niet mogelijk is om aan bewijzen van zijn identiteit te komen, mede door zijn lange verblijf buiten Algerije en door zijn gebrek aan contacten in Algerije. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet beoordeeld of het tegenwerpen van dit vereiste in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Bij deze beoordeling komt aan de belangen van referente, als minderjarige Unieburger, een zwaar gewicht toe.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet ondubbelzinnig heeft aangetoond. In het arrest Oulane [2] heeft het Hof van Justitie overwogen dat een lidstaat een bewijs van identiteit en nationaliteit mag verlangen van de vreemdeling die op zijn grondgebied wenst te verblijven. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat een van de voorwaarden om een verblijfsrecht te ontlenen aan artikel 20 van het VWEU is dat de vreemdeling een derdelander is zonder verblijfsrecht in een andere lidstaat. De bewijslast om dit aan te tonen, rust op de vreemdeling. Niet in geschil is dat eiser geen paspoort of geldige identiteitskaart heeft overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser niet in bewijsnood verkeert. De stelling dat eiser geen identificerend document kan verkrijgen in Algerije, omdat hij er al lang niet meer woont en er weinig contacten heeft, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden om bewijsnood aan te nemen. Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt welke pogingen hij heeft gedaan om een identificerend document te verkrijgen. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat eiser er niet in is geslaagd zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aan te tonen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij zijn identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig aantoont. Dit is van belang, omdat het gaat om de vraag of, bij het ontzeggen van verblijfsrecht aan de vreemdeling, de minderjarige Unieburger gedwongen zal worden de Unie te verlaten. Om deze vraag te beantwoorden, moet vaststaan dat de vreemdeling een derdelander is die geen verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat. Nu niet vast is komen te staan dat eiser een derdelander is zonder verblijfsrecht in een andere lidstaat, is niet vast komen te staan dat referente, indien aan eiser geen verblijfsrecht in Nederland wordt verleend, genoodzaakt wordt het grondgebied van de Unie te verlaten en haar belangen daarom in het geding zijn. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiser terecht afgewezen. De beroepsgrond slaagt niet.
Vaderschapsrelatie, zorgtaken en afhankelijkheidsrelatie
7. Omdat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen, zal de rechtbank niet meer ingaan op wat eiser heeft aangevoerd over zijn familierechtelijke relatie met referente, de zorg voor referente en hun afhankelijkheidsrelatie. Dit kan namelijk niet tot het gewenste resultaat leiden, aangezien de overige beroepsgronden niet kunnen afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De beslissing is uitgesproken op 4 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Arrest van 10 mei 2017 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2017:354.
2.Arrest van 17 februari 2005 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2005:95.