ECLI:NL:RBDHA:2021:13889

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 februari 2021
Publicatiedatum
16 december 2021
Zaaknummer
19/7431
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier op basis van familieleven en mantelzorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser van Armeense nationaliteit, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op basis van familieleven. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser, die sinds 2002 in Nederland verblijft, ongegrond was. Eiser had eerder een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel gedaan, die was afgewezen. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van 'more than normal emotional ties' tussen eiser en zijn meerderjarige kinderen, wat vereist is voor de bescherming van familieleven onder artikel 8 van het EVRM. Eiser had aangevoerd dat hij afhankelijk was van de zorg van zijn kinderen, maar de rechtbank oordeelde dat hij in staat was om voor zichzelf te zorgen en dat de zorg die hij ontving niet exclusief door zijn kinderen kon worden gegeven. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het bestreden besluit zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen zeer bijzondere individuele omstandigheden waren die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. Eiser werd in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/7431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], geboren op [1954], van Armeense nationaliteit,eiser
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Ibrahim).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op 6 augustus 2020 een aanvullend besluit (aanvullend bestreden besluit) genomen. Het beroep van eiser is gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht tegen dit aanvullend bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde eiser in de gelegenheid te stellen om de conclusie van het Bureau Medische Advisering (BMA) over mantelzorg aan de behandelaars van eiser voor te leggen.
Eiser heeft op 20 oktober 2020 een brief van zijn verpleegkundig specialist GGZ overgelegd.
Verweerder heeft op 15 november 2020 een reactie ingediend.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 8 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en zijn zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de rechtbank verzocht om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van het verschuldigde griffierecht. Eiser heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarden voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent eiser daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. . . Eiser is geboren op [1954] in Armenië en verblijft sinds 23 april 2002 met zijn twee kinderen in Nederland. Bij uitspraak van 29 mei 2007 is het hoger beroep gericht tegen de afwijzing van eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ongegrond verklaard. Eisers zoon en dochter zijn beiden meerderjarig en zij zijn inmiddels genaturaliseerd tot Nederlander. Op 2 mei 2017 heeft eiser onderhavige aanvraag ingediend met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’.
3. Verweerder heeft zich in het (aanvullend) bestreden besluit, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van een meer dan normale emotionele afhankelijkheid tussen eiser en zijn meerderjarige kinderen. Volgens verweerder is er daarom geen sprake van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft zich hierbij mede gebaseerd op de BMA-adviezen van 12 en 29 augustus 2019. Ook het privéleven en het familieleven tussen eiser en zijn kleinkinderen valt volgens verweerder niet onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder bestaat er geen aanleiding om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid. Tot slot stelt verweerder dat eiser niet voldoet aan het verblijfsdoel ‘medische behandeling’ en dat hij niet in aanmerking komt voor tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Artikel 8 van het EVRM
4. Eiser voert in beroep aan dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. Volgens eiser vormt hij onderdeel van het gezin van zijn kinderen en kleinkinderen. De kinderen en kleinkinderen spelen een essentiële rol in zijn leven. Eiser kan zonder de zorg van zijn kinderen niet functioneren. Eiser stelt dat hij ten onrechte niet in staat is gesteld om op de rapporten van het BMA van 12 en 29 augustus 2019 te reageren. Eiser is het niet eens met de conclusie die het BMA over het verlenen van mantelzorg heeft getrokken. Volgens eiser kan mantelzorg enkel worden verleend door zijn kinderen. Eiser wijst hierbij op een brief van [verpleegkundig specialist GGZ], verpleegkundig specialist GGZ, van 20 oktober 2020. Het BMA heeft voor wat betreft mantelzorg verwezen naar de website www.list.am, dit is geen medische website maar de Armeense marktplaats waar particulieren producten en diensten aanbieden. Er is geen controle op de kwaliteit en betrouwbaarheid van deze mensen. De instantie Vardanants biedt geen psychische ondersteuning. Eiser stelt verder dat verweerder de belangenafweging die is gemaakt in het kader van het beroep op het privéleven in zijn voordeel had moeten laten uitvallen.
5. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] blijkt dat voor de vaststelling van beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun niet-jongvolwassen meerderjarige kinderen is vereist dat ‘additional elements of dependance’ - oftewel ‘more than normal emotional ties’ -bestaan. Het al dan niet bestaan van dergelijk familie- of gezinsleven is in essentie een kwestie van feitelijke aard en afhankelijk van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Bij de vraag of voormelde ‘ties’ bestaan, mag onder meer gewicht worden gehecht aan de vraag of ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg kunnen geven.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in dit geval niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van ‘more than normal emotional ties’ tussen eiser en zijn kinderen. Van belang is dat eiser niet bij zijn kinderen woont en dat hij in staat is om de overgrote meerderheid van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen zelf te verrichten. Eiser staat zelfstandig op, maakt zijn ontbijt en lunch en warmt zijn avondeten op. Eiser is ook in staat om zich te verzorgen en om zijn medicatie in te nemen. De kinderen van eiser werken fulltime en hebben hun eigen gezin. Eiser heeft ook al eens, alhoewel kort, zonder zijn kinderen in Nederland verbleven toen zij in het kader van een mvv-procedure buiten Nederland verbleven. Dat eiser van zijn kinderen leefgeld en steun ontvangt heeft verweerder niet ten onrechte onvoldoende zwaarwegend bevonden omdat het begrijpelijk is dat zijn kinderen hem steunen gelet op zijn medische en verblijfsrechtelijke situatie. Eiser verricht immers geen arbeid en heeft geen legale status. Verder is van belang dat eiser is geboren en getogen in Armenië en dat hij daar het grootste deel van zijn leven heeft gewoond. Ook is van belang dat de voor eiser benodigde medische zorg in Armenië beschikbaar is. De kinderen kunnen eiser begeleiden om de overgang in goede banen te leiden. Een zwaarwegende factor is dat dat de mantelzorg die eiser momenteel van zijn kinderen ontvangt niet specifiek aan zijn kinderen is gebonden. Dit blijkt uit het BMA-advies van 29 augustus 2019:

De mantelzorg kan niet slechts alleen en exclusief door de zoon en schoondochter gegeven worden. Toezicht op adequaat gebruik van medicatie, maken van afspraken en begeleiding daarbij kan ook door derden worden gegeven. Ook met een opvolgend mantelzorger (of professionele zorgverlener) moet betrokkene een zodanige band kunnen opbouwen dat hij in de gesprekken met opvolgend behandelaars voldoende mededeelzaam wordt.”
7. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de BMA-adviezen. Gebleken is dat de informatie van de behandelaars is betrokken bij de BMA-adviezen. Uit het BMA-advies van 12 augustus 2019 blijkt dat psychiatrische behandeling en ‘home care by a nurse’ in Armenië aanwezig is. Uit het BMA-advies van 29 augustus 2019 blijkt dat mantelzorg niet exclusief door de kinderen kan worden gegeven. Dat de BMA-adviezen niet aan eiser zijn voorgelegd alvorens het bestreden besluit is genomen, leidt niet tot een ander oordeel aangezien eiser in beroep de mogelijkheid heeft gehad - en ook heeft benut - om de BMA-adviezen voor te leggen aan de behandelend verpleegkundig specialist GGZ. Uit de in beroep overgelegde brief van 20 oktober 2020 volgt echter niet dat het in Armenië niet mogelijk is dat een opvolgende mantelzorger of professionele zorgverlener aan eiser mantelzorg verleend.
8. Wat betreft het familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en zijn kleinkinderen is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiser en zijn kleinkinderen. Hierbij is van belang dat eiser niet met zijn kleinkinderen samenwoont en dat zijn situatie niet verschilt van de situatie van andere grootouders. Het familieleven tussen eiser en zijn kleinkinderen valt daarom evenmin onder de bescherming van artikel 8 van het EVRM. Wat betreft het beroep op het privéleven is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiser is uitgevallen niet betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Niet is gebleken dat verweerder bij de belangenafweging niet alle belangen heeft betrokken. Hierbij is van belang dat is gebleken dat medische zorg voor eiser in Armenië beschikbaar is.
Discretionaire bevoegdheid
9. Eiser voert in beroep aan dat verweerder niet kon volstaan met de overweging dat de combinatie van de aangevoerde gronden onvoldoende is voor een geslaagd beroep op de discretionaire bevoegdheid.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van zeer bijzondere individuele omstandigheden die in onderlinge samenhang bezien tot een schrijnende situatie leiden. De rechtbank merkt op dat verweerder bij deze beoordeling beslissingsruimte toekomt. Eiser heeft niet onderbouwd waarom verweerder niet tot dit oordeel kon komen.
Medische behandeling
11. Eiser wijst er op dat aan hem meerdere malen uitstel van vertrek is verleend omdat hij niet in staat was om te reizen. Hoewel door eiser tijdig om verlening is gevraagd en de medische situatie ongewijzigd is, is het uitstel van vertrek niet aansluitend verleend. Eiser heeft na een jaar uitstel van vertrek recht op een verblijfsvergunning op grond van medische behandeling. Nederland is ten onrechte niet aangemerkt als het meest aangewezen land van behandeling. Het vereiste van het hebben van een ziektekostenverzekering is in strijd met de wet.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de noodzakelijke medische behandeling nu eiser, gelet op de beschikbare landeninformatie, in Armenië kan worden behandeld. Reeds hierom heeft verweerder de ambtshalve verlening van een vergunning op grond van medische behandeling terecht afgewezen.
Conclusie
13. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het (aanvullend) bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
14. In de omstandigheid dat verweerder een aanvullend besluit heeft genomen ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft verweerder dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003).