ECLI:NL:RBDHA:2021:13986

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/09/614163 / KG ZA 21-611
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over zorgregeling en inschrijving woonadres van minderjarige na scheiding

In deze zaak, die op 1 september 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een kort geding tussen de vader en de moeder van de minderjarige [minderjarige]. De ouders zijn gescheiden en hebben een ouderschapsplan ondertekend waarin een co-ouderschapsregeling is vastgelegd. De vader vordert dat de moeder de zorgregeling nakomt, waarbij [minderjarige] weer op zijn adres ingeschreven wordt en in de oneven weken bij hem verblijft. De moeder heeft echter de zorgregeling eenzijdig stopgezet, wat volgens de vader inbreuk maakt op zijn recht op omgang met [minderjarige]. De moeder voert verweer en vordert in reconventie dat de vader zich houdt aan een alternatieve zorgregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 26 augustus 2021 is gebleken dat beide ouders het erover eens zijn dat het contact tussen de vader en [minderjarige] moet worden hervat. De voorzieningenrechter heeft daarom besloten dat [minderjarige] voorlopig een weekend per twee weken bij de vader zal zijn, met ingang van 3 september 2021. De vordering van de vader om [minderjarige] weer op zijn adres in te schrijven is afgewezen, omdat [minderjarige] sinds maart 2020 feitelijk meer bij de moeder verblijft. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 1 september 2021 en is tot stand gekomen in het kader van een kort geding, waarbij de spoedeisendheid van de vordering van de vader is erkend. De voorzieningenrechter heeft geen dwangsom verbonden aan de voorlopige zorgregeling, omdat partijen ter zitting overeenstemming hebben bereikt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/614163 / KG ZA 21-611
Vonnis in kort geding van 1 september 2021
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1],
eiser,
advocaat: mr. S. Bhulai te Wassenaar,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2]
gedaagde,
advocaat: mr. R. van Venetiën te Alphen aan den Rijn.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juli 2021 met 11 producties;
- de conclusie van antwoord en van (voorwaardelijke) eis in reconventie van 23 augustus 2021, met 12 producties;
- de e-mail van 24 augustus 2021 van de advocaat van de vader, met een extra productie;
- de op 26 augustus 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij beide ouders en hun advocaten zijn verschenen.
1.2.
Vonnis is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit kort geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder zijn gehuwd geweest. Zij zijn samen de ouders van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [plaats 3] (hierna: [minderjarige]). De ouders oefenen samen het gezag over de nu ruim 15-jarige [minderjarige] uit.
2.2.
De ouders hebben op 9 juli 2011 en later op 1 juli 2016 een ouderschapsplan ondertekend.
2.3.
Aanvankelijk was er overeenkomstig het ouderschapsplan sprake van een co-ouderschapsregeling, waarbij [minderjarige] tijdens de schoolweken in de even weken bij haar moeder verbleef en in de oneven weken bij haar vader, met de wekelijkse wisseldag op vrijdag. Daarnaast geldt er een concrete verdeling van de schoolvakanties en de feestdagen. [minderjarige] stond volgens het ouderschapsplan ingeschreven op het adres van haar vader.
2.4.
Na het begin van de coronacrisis is [minderjarige] sinds medio maart 2020 in overleg meer bij haar moeder dan bij haar vader gaan verblijven, omdat de vader in de risicogroep valt en voorzichtig wilde zijn. [minderjarige] heeft vervolgens na enige tijd laten weten dat zij dat zo wil houden, omdat dat voor haar meer rust geeft. [minderjarige] staat daarom sinds enige tijd ingeschreven op het adres van haar moeder. Na enkele conflicten is [minderjarige] sinds medio juli 2021 helemaal niet meer bij haar vader geweest.
2.5.
Op 3 augustus 2021 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden in de door de vader aanhangig gemaakte bodemprocedure met kenmerk C/09/615057 / FA RK 21-4736. De beschikking stond oorspronkelijk gepland op 31 augustus 2021. Na de zitting heeft de vader echter een wrakingsverzoek ingediend. De behandeling van het wrakingsverzoek staat volgens de advocaat van de moeder gepland op 6 september 2021.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert in conventie bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • de moeder te veroordelen om de zorgregeling zoals vastgelegd in het ouderschapsplan van 1 juli 2016 na te komen, waarbij [minderjarige] (weer) wordt ingeschreven op het adres van de vader en zij in de oneven weken (weer) van vrijdag uit school tot de daarop volgende vrijdag naar school bij de vader zal zijn, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- voor iedere keer dat de moeder deze regeling niet nakomt, tot een maximum van € 10.000,--;
  • de moeder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert de vader aan dat de moeder de zorgregeling eenzijdig heeft stopgezet waarmee zij inbreuk maakt op het recht op omgang van de vader en [minderjarige].
3.3.
De moeder voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken. Ook vordert de moeder in voorwaardelijke reconventie, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
  • de vader te veroordelen tot strikte nakoming van een zorgregeling waarbij [minderjarige] een weekend per twee weken van vrijdag na school tot maandag voor school bij de vader zal zijn, ook tijdens de schoolvakanties en de feestdagen, waarvan de ouders in overleg met [minderjarige] kunnen afwijken;
  • de vader te veroordelen in de (werkelijke) kosten van deze procedure.

4.De beoordeling van het geschil in conventie en in reconventie

Spoedeisend belang
4.1.
De vader heeft gesteld dat er gezien het wrakingsverzoek nog geen duidelijkheid is over de datum waarop in de bodemprocedure een beschikking zal volgen. Omdat hij [minderjarige] inmiddels zes weken niet heeft gezien, stelt hij een spoedeisend belang te hebben bij zijn vordering in kort geding betreffende de omgang met [minderjarige].
4.2.
Omdat op dit moment niet duidelijk is wanneer een uitspraak zal volgen in de bodemprocedure en beide ouders van mening zijn dat het contact tussen de vader en [minderjarige] op korte termijn moet worden hervat, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het spoedeisend belang in dit kort geding aan te nemen. Dat betekent ook dat de voorwaarde, waaronder de eis in reconventie is ingesteld, is ingetreden.
Voorlopige zorgregeling
4.3.
De ouders zijn het erover eens dat contact tussen de vader en [minderjarige] moet worden hervat. Zij zijn ter zitting uiteindelijk overeengekomen dat [minderjarige] voorlopig een weekend per twee weken van vrijdag uit school tot maandag naar school bij haar vader zal zijn met ingang van vrijdag 3 september 2021. De voorzieningenrechter zal aldus beslissen. Omdat de ouders het hierover ter zitting eens zijn geworden en omdat een dwangsom in dit geval vermoedelijk alleen maar averechts zal werken, zal de voorzieningenrechter geen dwangsom verbinden aan de nakoming van deze voorlopige zorgregeling.
Inschrijving woonadres
4.4.
Nu [minderjarige] sinds maart 2020 feitelijk meer bij haar moeder dan bij haar vader verblijft, zal de voorzieningenrechter de vordering van de vader om [minderjarige] weer in te schrijven op zijn adres afwijzen. De vader heeft erop gewezen dat hij in dat geval geen aanspraak kan maken op financiële vergoedingen van de gemeente ten behoeve van [minderjarige], terwijl de moeder op die gemeentelijke vergoedingen gezien haar inkomen geen recht heeft. In dat financiële argument van de vader ziet de voorzieningenrechter echter onvoldoende aanleiding om deze nevenvordering van de vader toe te wijzen.
Proceskosten
4.5.
Omdat partijen samen de ouders zijn van [minderjarige] en omdat de vader zijn vordering in kort geding niet nodeloos en al vóór zijn verzoeken in de bodemprocedure heeft ingesteld, zal de voorzieningenrechter beslissen dat iedere procespartij de eigen proceskosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat [minderjarige] met ingang van vrijdag 3 september 2021 voorlopig een weekend per twee weken bij de vader zal zijn van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere procespartij de eigen proceskosten moet dragen;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis in kort geding is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2021.
aws