ECLI:NL:RBDHA:2021:14008

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/7101
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M.M. Kettenis - de Bruin
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. Verzoeker had eerder een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) aangevraagd, welke was toegekend met ingang van 28 januari 2019. Na een bezwaarprocedure had verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 6 december 2021 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, omdat verweerder aan hem tegemoet was gekomen. Verzoeker verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder stemde in met deze veroordeling. De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase vastgesteld op respectievelijk € 1.068,- en € 1.496,-, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.564,- dat verweerder aan verzoeker moet vergoeden. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] te [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
28 januari 2019 een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) krachtens de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aan verzoeker toegekend.
Bij besluit van 23 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft het beroep ter zitting ingetrokken en de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder heeft desgevraagd ter zitting ingestemd met een veroordeling in de proceskosten.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Verzoeker heeft het beroep ingetrokken omdat verweerder aan hem is tegemoetgekomen, als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling kennelijk gegrond te achten.
4. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker in de bezwaar- en beroepsfase gemaakte proceskosten. De in de bezwaarfase gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van
€ 534,- met een wegingsfactor 1). De in de beroepsfase gemaakte proceskosten stelt de
rechtbank op grond van het Bpb vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- met een wegingsfactor 1). Dit betekent dat verweerder een totaalbedrag van € 2.564,- aan proceskosten dient te vergoeden.
5. De rechtbank wijst er tot slot op dat het door verzoeker betaalde griffierecht ten bedrage van € 48,- ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb door verweerder aan verzoeker moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van
€ 2.564,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis - de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.