In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2021 uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S. Karkache, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. M.A. Bakker. Verzoeker had eerder een uitkering op grond van de Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) aangevraagd, welke was toegekend met ingang van 28 januari 2019. Na een bezwaarprocedure had verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 6 december 2021 heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, omdat verweerder aan hem tegemoet was gekomen. Verzoeker verzocht de rechtbank om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Verweerder stemde in met deze veroordeling. De rechtbank heeft vervolgens de proceskosten vastgesteld op basis van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank heeft de proceskosten in de bezwaar- en beroepsfase vastgesteld op respectievelijk € 1.068,- en € 1.496,-, wat resulteert in een totaalbedrag van € 2.564,- dat verweerder aan verzoeker moet vergoeden. Daarnaast moet verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 48,- vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Verzoeker heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Centrale Raad van Beroep als hij het niet eens is met de uitspraak.