ECLI:NL:RBDHA:2021:14012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het kader van een verblijfsvergunning op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 27 oktober 2021 een mondelinge uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De verzoeker, een Ghanese man, had op 19 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat verzoeker een familieleven had in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Verzoeker had bezwaar aangetekend tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet terwijl het bezwaar nog in behandeling was.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 was verzoeker aanwezig, maar de verweerder was niet vertegenwoordigd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van spoedeisend belang, ondanks het standpunt van de verweerder dat er geen concrete uitzettingsdatum bekend was. De voorzieningenrechter vond dat het belang van verzoeker om niet te worden uitgezet tot er een beslissing op het bezwaar was genomen, zwaarder woog dan het belang van de verweerder. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, het bestreden besluit geschorst en werd bepaald dat verzoeker niet mocht worden uitgezet. Tevens werd de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan verzoeker.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5426
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 27 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: D. Meier)

Procesverloop

Bij besluit van 19 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers aanvraag om een verblijfsvergunning regulier op grond van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar ingediend en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde. Verweerder is niet vertegenwoordigd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verzoeker niet mag worden uitgezet tot op het bezwaar is beslist;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 181,- aan verzoeker vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in verzoekers proceskosten voor het bedrag van € 1.496,-.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Ghanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1987. Sinds 2010 verblijft hij in Europa (Italië, Frankrijk, Duitsland en Nederland). In oktober 2018 kreeg hij een relatie met [naam 1] . Zij en haar minderjarige kinderen van 11, 10 en 2 jaar oud hebben de Nederlandse nationaliteit. Sinds juni 2021 woont verzoeker met hen samen. Verzoeker vraagt om een verblijfsrecht bij dit gezin. Zijn referent is de 10-jarige zoon van [naam 1] , [naam 2] .
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker hier in Nederland een familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [1] heeft. Verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat hij een hechte persoonlijke band heeft met de minderjarige kinderen van zijn vriendin.
3. Verzoeker is het hiermee niet eens. Hij heeft ter zitting aangekondigd verscheidene stukken in bezwaar in te zullen dienen waaruit die hechte persoonlijke band wel zal blijken.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 25 oktober 2021 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er op 25 oktober 2021 bij DT&V geen concrete uitzettingsdatum bekend is.
5. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder ten aanzien van het spoedeisend belang niet. Het feit dat verzoeker verwijderbaar is, brengt mee dat sprake is van spoedeisend belang. Immers, als op 25 oktober 2021 nog geen concrete uitzettingsdatum bekend is, betekent dat niet dat later niet alsnog een uitzettingsdatum vastgesteld wordt.
6. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker in bezwaar nieuwe stukken zal inbrengen. Verweerder zal deze moeten beoordelen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekers belang om toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening zodat de bezwaarprocedure kan worden afgewacht zonder dat hij wordt uitgezet zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en schorst het bestreden besluit. Verzoeker mag niet worden uitgezet tot op het bezwaar is beslist. Verweerder moet verder aan verzoeker de proceskosten van € 1.496,- betalen en het griffierecht van € 181,- vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
Waarvan proces-verbaal,
griffier
voorzieningenrechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.Verdrag inzake de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.