ECLI:NL:RBDHA:2021:14016

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
NL21.14461
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning regulier op basis van familieleven

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 een mondelinge uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Albanese man, had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier vanwege familieleven door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 9 september 2021 besloten om de aanvraag af te wijzen, omdat verzoeker onvoldoende had aangetoond dat hij zorgtaken voor zijn 9-jarige zoon uitvoert. Verzoeker, die sinds 2011 in Nederland verblijft, heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag een ouderschapsplan en foto’s overgelegd. Tijdens de zitting heeft verzoeker verklaard dat hij zijn zoon naar zwemles brengt en dat hij meer bewijs kan aanleveren van zijn zorgtaken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende aanleiding is om verzoeker de kans te geven om aanvullend bewijs te leveren. De rechter heeft vastgesteld dat er geen twijfel bestaat over de vader-zonrelatie en dat er contact is tussen verzoeker en zijn zoon. Gezien de omstandigheden heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen tot vier weken na de beslissing op bezwaar, zodat verzoeker niet kan worden uitgezet naar Albanië voordat er een definitieve beslissing is genomen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.14461
[V-Nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker] , verzoeker

(gemachtigde: mr. T. Özyakup),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In het besluit van 9 september 2021 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning regulier vanwege familieleven, afgewezen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 november 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen P. Kuipers. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het bestreden besluit tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar en bepaalt dat verzoeker tot die tijd niet kan worden uitgezet;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,-.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft de Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982. Hij verblijft sinds 2011 in Nederland, waarvan een aantal jaar met verblijfsvergunning. Met het besluit van 9 september 2020 heeft verweerder de verblijfsvergunning van verzoeker ingetrokken. Hiertegen heeft hij geen rechtsmiddel ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vaststaat.
2. Op 25 februari 2021 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning gedaan. Zijn 9-jarige zoontje, met de Albanese nationaliteit, heeft per 22 mei 2019 een verblijfsvergunning op basis van een afgeleid verblijfsrecht. Zijn halfbroertje heeft de Nederlandse nationaliteit en op basis daarvan heeft hun beider moeder een Chavez-verblijfsrecht in Nederland. Omdat verzoekers zoontje in Nederland verblijfsrecht heeft en verzoeker hem verzorgt, wil ook verzoeker hier in Nederland – op basis van familieleven – een verblijfsvergunning. Hij heeft ter staving van die zorg een ouderschapsplan en vele foto’s overgelegd bij zijn aanvraag.
3. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen omdat verzoeker nog onvoldoende heeft aangetoond dat sprake is van zorgtaken die verzoeker uitvoert. Zo is niet gebleken dat het ouderschapsplan uitvoering in de praktijk heeft.
4. Verzoeker is het hier niet mee eens. Ter zitting heeft hij betoogd dat er een verklaring van het zwembad is dat hij zijn zoontje naar zwemles brengt. Ook stelt hij aan meerdere andere verklaringen te kunnen komen die bewijzen dat hij zorgtaken uitvoert voor zijn kind.
5. De voorzieningenrechter oordeelt in het voordeel van verzoeker en overweegt als volgt. Er is geen twijfel over dat verzoeker de vader is, noch dat er contact is tussen verzoeker en zijn zoon. Ook is er een ouderschapsplan. Dat is niet genoeg. Echter, gelet op hetgeen verzoeker ter zitting naar voren heeft gebracht, is er meer bewijs te verkrijgen om aan te tonen dat verzoeker daadwerkelijk zorgtaken uitvoert voor zijn zoon. Mogelijk zijn er al stukken. Onduidelijk is waarom dat niet in het dossier van de rechtbank zit, maar die kan verzoeker (alsnog) indienen bij verweerder. Als verzoeker die stukken heeft ingediend, moet verweerder die stukken beoordelen. Verder heeft verzoeker verklaard dat hij meer verklaringen over zijn zorgtaken kan bemachtigen, zodat die toegevoegd kunnen worden aan het dossier. Als hij dat doet, dan kan niet uitgesloten worden dat verzoeker in bezwaar gelijk zou kunnen krijgen. Verzoeker krijgt daarom een kans om genoeg bewijs te leveren dat het ouderschapsplan nagekomen wordt en dat hij zorgtaken uitvoert. Nu die mogelijkheid niet uitgesloten kan worden, mag het niet zo zijn dat verzoeker voor er een beslissing op bezwaar is genomen uitgezet wordt naar Albanië. De voorzieningenrechter zal daarom de voorlopige voorziening toewijzen en verbieden dat verzoeker wordt uitgezet.
6. De conclusie is dat verzoeker gelijk krijgt. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist. Dit betekent dat verzoeker tot die tijd niet kan worden uitgezet. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Verzoeker wordt vrijgesteld van de verplichting griffierecht te betalen vanwege betalingsonmacht.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021 door mr. D. Bode, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.