ECLI:NL:RBDHA:2021:14058

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
21_6677
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Munsterman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens verblijf in het buitenland langer dan vier weken

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, die in het buitenland verbleef, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De uitkering was per 6 juli 2021 ingetrokken omdat verzoeker langer dan vier weken in het buitenland verbleef, wat in strijd is met de Participatiewet. Verzoeker had op 3 juni 2021 aangegeven dat hij van 7 juni tot en met 7 juli 2021 in het buitenland zou zijn, maar heeft niet tijdig de gevraagde informatie overgelegd. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang met betrekking tot de intrekking van de uitkering, maar niet met betrekking tot de terugvordering van het betaalde bedrag. De rechter concludeerde dat verzoeker geen recht meer had op bijstand vanaf 6 juli 2021, ongeacht de redenen voor zijn langdurige verblijf in het buitenland. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6677

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.G. Groen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder(gemachtigde: I.M. Groen).

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2021 heeft verweerder de uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) per 6 juli 2021 ingetrokken en de uitkering die over de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 juli 2021 is betaald, een bedrag van € 859,48, teruggevorderd.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Partijen hebben de voorzieningenrechter toestemming gegeven om de zaak zonder zitting schriftelijk af te doen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Spoedeisend belang
Allereerst beoordeelt de (voorzieningen)rechter of er sprake is van een voldoende spoedeisend belang als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Van een spoedeisend belang is onder meer sprake wanneer betrokkene in acute financiële nood verkeert.
De voorzieningenrechter is ten aanzien van de intrekking van de uitkering van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. Ten aanzien van de terugvordering bestaat er naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen spoedeisend belang. Niet is gebleken dat verweerder al tot invordering van het teruggevorderde bedrag is overgegaan. Bovendien geldt de bescherming van de beslagvrije voet van artikel 475b, eerste lid, van het Wetboek van Rechtsvordering.
3. Wat er vooraf ging aan het besluit van 21 september 2021
Verzoeker heeft op 3 juni 2021 aan verweerder doorgegeven dat hij van 7 juni 2021 tot en met 7 juli 2021 in het buitenland zal verblijven. Op 13 juli 2021 heeft verweerder verzoeker gevraagd om voor 27 juli 2021 tickets van zijn verblijf in het buitenland te overleggen. Omdat een reactie op deze brief uitbleef heeft verweerder verzoeker met een brief van 5 augustus 202 laten weten dat zijn bijstandsuitkering per 1 augustus 2021 wordt stopgezet en aan verzoeker gevraagd om voor 19 augustus 2021 contact op te nemen. Daarna heeft verweerder de uitkering van verzoeker per 1 augustus 2021opgeschort omdat verzoeker niet de gevraagde gegevens heeft overgelegd en ook geen contact heeft opgenomen. Verweerder heeft verzoeker daarbij tot 2 september 2021 de gelegenheid gegeven de gevraagde gegevens alsnog in te zenden.
4. Het besluit van 21 september 2021
Bij besluit van 21 september 2021 heeft de verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker per 6 juli 2021 ingetrokken, op de grond dat verzoeker vanaf die datum langer in het buitenland heeft verbleven dan de toegestane 4 weken.
5. Waarom verzoeker het niet eens is met dit besluit
Verzoeker voert aan dat aan hem stukken zijn uitgevraagd op het moment dat hij niet in Nederland was, terwijl verweerder wist dat hij niet in Nederland was. Voorts voert verzoeker aan dat hij vanwege ziekte te lang in Irak te zijn gebleven. In dit verband heeft hij er op gewezen dat hij hartklachten heeft. Ook speelt de taalbarrière een rol.
6. Beoordeling (voorzieningen)rechter
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw bepaalt dat degene die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland geen recht op bijstand heeft.
Vaststaat dat verzoeker vanaf 7 juni 2021 in het buitenland heeft verbleven. Niet betwist is dat hij na 6 juli 2021 nog steeds in het buitenland verbleef. Daarmee heeft verzoeker de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder e, van de Pw bedoelde periode overschreden. Dit betekent dat verzoeker vanaf 6 juli 2021 geen recht (meer) heeft op bijstand. De reden waarom verzoeker langer dan de toegestane vier weken in het buitenland verbleef is daarbij niet van belang.
Verzoeker voert aan dat verweerder hem om stukken heeft gevraagd op het moment dat hij niet in het Nederland was terwijl verweerder wist dat hij niet in Nederland was. Ook dat is niet van belang voor de beoordeling van de vraag of verzoeker langer dan 4 weken in het buitenland was en daarom geen recht op bijstand. Los daarvan heeft verzoeker hier geen gelijk; verweerder wist immers niet verzoeker niet op 7 juli 2021 was teruggekeerd uit Irak.
Volgens verzoeker is hij in Irak gebleven omdat hij ziek was. De (voorzieningen)rechter begrijpt het zo dat verzoeker daarmee een beroep doet op artikel 16 van de Pw. Om een geslaagd beroep te doen op artikel 16 moet er sprake zijn van een acute noodsituatie. Verzoeker stelt dat hij hartklachten heeft en heeft in het verzoek om een voorlopige voorziening informatie van de huisarts en een medicijnkaart bijgevoegd. Daaruit volgt dat verzoeker bekend is met hartklachten. Uit die medische informatie volgt niet dat verzoeker vanwege zijn medische situatie niet in staat was om tijdig naar Nederland terug te keren. Dus er is geen sprake van een acute noodsituatie.
Conclusie
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Munsterman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.
Griffier
Voorzieningenrechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.