ECLI:NL:RBDHA:2021:14065

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/686
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een besluit tot afwijzing van een mvv-aanvraag wegens geschonden hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een mvv-aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een zoon van een referent die in Nederland verblijft met zijn echtgenote en kinderen, had een aanvraag ingediend om bij zijn referent te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van de veronderstelling van een polygame situatie, omdat de referent niet kon aantonen dat hij gescheiden was van de moeder van de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de hoorplicht heeft geschonden door niet te horen naar de referent, ondanks dat er twijfels bestonden over de afwijzing. De rechtbank oordeelde dat het horen essentieel is voor een zorgvuldige besluitvorming en dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de verklaringen van de referent en de context van de aanvraag. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser zijn vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/686

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom- van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 23 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de mvv [1] -aanvraag van eiser afgewezen.
In het besluit van 22 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld. Namens eiser is verschenen [referent] (referent), bijgestaan door de gemachtigde van eiser. Ook is verschenen een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Referent heeft een asielvergunning en verblijft in Nederland met zijn echtgenoot en de twee kinderen uit dat huwelijk. Eiser is een zoon uit het eerste huwelijk van referent. Referent heeft namens eiser een mvv-aanvraag ingediend in het kader van nareis asiel, zodat ook eiser bij referent kan verblijven. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Omdat verweerder uitgaat van een polygame situatie en de kinderen uit het huidige huwelijk van referent al in Nederland verblijven bij referent, komt eiser niet in aanmerking voor verblijf in Nederland [2] . Volgens verweerder heeft eiser niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van een polygame situatie. Eiser heeft namelijk niet aangetoond dat referent is gescheiden van zijn eerste echtgenote (eisers moeder). Hierbij is van belang dat referent in een door VWN [3] opgestelde brief (hierna: de brief) heeft verklaard dat hij niet gescheiden is van eisers moeder.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Volgens hem is geen sprake van een polygame situatie. Het huwelijk tussen referent en zijn moeder is al in 2004 wettelijk ontbonden. Ten aanzien van de echtscheidingsakte is sprake van bewijsnood, omdat dat document bij een inval van de veiligheidsdiensten van Tadzjikistan is meegenomen. Hierover heeft referent in zijn asielgehoor ook verklaard. Eiser voert ook aan dat verweerder te weinig waarde hecht aan de huwelijksakte tussen referent en zijn huidige echtgenote. Omdat het in Rusland ook verboden is om met meerdere mensen getrouwd te zijn, volgt uit die huwelijksakte automatisch dat referent en eisers moeder al zijn gescheiden. Eiser wijst er verder op dat sommige informatie uit de brief die verweerder tegenwerpt, niet klopt. Eiser heeft wel een uitleg waarom er incorrecte informatie in de brief staat. Tot slot betoogt eiser dat referent ten onrechte niet is uitgenodigd voor een hoorzitting.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1
De rechtbank stelt voorop dat het horen volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarschriftenprocedure. Van het horen mag alleen worden afgezien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [4] . Het horen is bedoeld om nadere informatie te verkrijgen, zodat het bestuursorgaan over alle feiten en omstandigheden beschikt om een volledige heroverweging van het bestreden besluit te kunnen verrichten. De beslissing om van het horen af te zien [5] moet worden genomen op grond van wat in het bezwaarschrift is aangevoerd.
3.2
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval niet heeft kunnen afzien van het horen en overweegt daartoe het volgende. Verweerder heeft de afwijzing van de aanvraag gebaseerd op de eigen verklaring van referent in de brief en het ontbreken van een echtscheidingsakte. De brief is op verzoek van referent opgesteld door VWN, waarbij de dochter van referent als tolk is opgetreden. In de brief staat dat referent niet gescheiden is van eisers moeder, omdat hij zich verantwoordelijk voelt voor zijn kinderen. In bezwaar heeft eiser aangegeven dat er bij het gesprek bij VWN sprake was van miscommunicatie, mede vanwege het feit dat de dochter van referent als tolk fungeerde. De dochter van referent spreekt nog niet heel goed Nederlands en dit heeft geleid tot vertaalproblemen. Daarnaast speelde mee dat referent niet goed in staat is om korte en bondige verklaringen af te leggen. Referent heeft bedoeld aan te geven dat hij wel voor de wet maar niet via de religieuze regels was gescheiden. Gelet op deze uitleg is de rechtbank van oordeel dat verweerder referent zorgvuldigheidshalve had moeten horen in bezwaar. Voor dit oordeel acht de rechtbank mede redengevend dat het asielrelaas van referent door verweerder geloofwaardig is bevonden en referent ter zitting onbetwist heeft gesteld dat hij in zijn eerste asielgehoor al heeft verklaard over het inmiddels ontbonden huwelijk met eisers moeder en zijn huidige huwelijk met zijn echtgenote. De rechtbank betrekt daarbij ook het feit dat verweerder bij de beoordeling van familierelaties in nareiszaken en in andere reguliere gezinsherenigingsprocedures normaliter uitgaat van de (juistheid van de) verklaringen over de burgerlijke staat in het eerste asielgehoor. Daarbij heeft eiser het huwelijk van referent met zijn huidige echtgenote onderbouwd met een huwelijksakte en heeft eiser een verklaring gegeven voor het niet kunnen overleggen van een echtscheidingsakte.
3.3
Het voorgaande, in samenhang bezien, maakt dat in dit specifieke geval niet op voorhand kan worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan dat nu in het bestreden besluit is opgenomen. Verweerder is dan ook tot een onjuiste conclusie gekomen over de hoorplicht in bezwaar. De beroepsgrond slaagt.
Wat is de conclusie?
4. Het bestreden besluit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:2 van de Awb. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank komt niet toe aan wat eiser verder heeft aangevoerd.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2021.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Zie hiervoor paragraaf C2/4.4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
3.Vluchtelingenwerk Nederland.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 november 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2429.
5.Met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).