ECLI:NL:RBDHA:2021:14067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
AWB 21/26
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk en inreisverbod; toetsing artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk had aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die deze aanvraag had afgewezen. De rechtbank heeft de aanvraag afgewezen op basis van het feit dat eiser niet over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikte en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiser uitviel. Eiser, die al 46 jaar in Nederland verblijft, betoogde dat hij goed geïntegreerd was en geen banden meer had met zijn land van herkomst, Marokko. Hij voerde aan dat de belangenafweging niet correct was uitgevoerd en dat hem ten onrechte een inreisverbod was opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging heeft betrokken. De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in het nadeel van eiser was, omdat hij nooit een verblijfsvergunning had gehad en eerder uit Nederland was gezet. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende redenen had om de aanvraag af te wijzen en het inreisverbod op te leggen. Eiser had niet aangetoond dat hij recentelijk maatschappelijk actief was of dat zijn privéleven in Nederland zodanig was dat dit een sterke band met Nederland opleverde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/26

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.T.M. Vroom- van Berckel).

Procesverloop

In het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning humanitair niet-tijdelijk [1] afgewezen.
In het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning afgewezen, omdat eiser niet over een mvv [2] beschikt. Eiser wordt ook niet vrijgesteld van het mvv-vereiste, omdat de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel uitvalt van eiser. Ook heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij betoogt dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in zijn voordeel moet uitvallen. Eiser wijst op de omstandigheden dat hij al 46 jaar in Nederland verblijft en hier geïntegreerd is en dat hij geen banden meer heeft met Marokko (zijn land van herkomst). Hij verwijst naar meerdere arresten van het EHRM [3] en naar een uitspraak van deze rechtbank [4] . Ook voert eiser aan dat hem ten onrechte een inreisverbod is opgelegd en dat de hoorplicht is geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Artikel 8 van het EVRM3.1 Partijen zijn het erover eens dat eiser privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft opgebouwd in Nederland. Partijen zijn het er niet over eens of verweerder in de belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen het belang van eiser en het Nederlands algemeen belang bij een restrictief toelatingsbeleid.
3.2
De rechtbank moet eerst beoordelen of alle relevante feiten en omstandigheden zijn betrokken in de belangenafweging. Daarna moet de rechtbank de uitkomst van die belangenafweging toetsen. Deze laatste toetsing is enigszins terughoudend. Dat betekent dat verweerder een zekere ruimte heeft om hierin een keuze te maken.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar heeft betrokken en niet ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Verweerder heeft in het voordeel van eiser betrokken dat hij sinds 18 februari 1987, met een onderbreking in de periode 1993-1996, in Nederland verblijft. Ook heeft verweerder meegewogen dat eiser in de periodes 1987-1992 en 1998-1999 (illegaal) arbeid heeft verricht in Nederland. Verder heeft verweerder betrokken dat eiser, gezien zijn lange verblijf in Nederland, sociale contacten heeft opgebouwd.
Toch heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiser nooit een verblijfsvergunning heeft gehad. Het gaat dus om een eerste toelating, waarbij de uitgangspositie van eiser minder sterk is. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat eiser in 1993 Nederland is uitgezet en dat hij daarom niet onafgebroken in Nederland heeft verbleven sinds 1987. Ook heeft verweerder het verrichten van arbeid en het hebben van sociale contacten onvoldoende mogen achten, nu dit inherent is aan langdurig verblijf. Verweerder heeft er hierbij ook op mogen wijzen dat eiser ruim twintig jaar geleden voor het laatst arbeid heeft verricht. Tot slot heeft verweerder belang mogen hechten aan het feit dat eiser is geboren en getogen in Marokko, dat hij de Marokkaanse taal spreekt en dat hij een vrouw en kinderen in Marokko heeft (ook al heeft hij momenteel geen contact met hen).
3.4
Ook als eiser inderdaad al vanaf 1974 in Nederland zou verblijven, zoals hij betoogt, leidt dit niet tot een ander oordeel. Er zijn namelijk geen stukken overgelegd over de invulling die eiser heeft gegeven aan zijn privéleven, zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven. Het betoog van eiser dat hij geworteld is in de Nederlandse samenleving en hier heeft gewerkt, leidt ook niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft dat betrokken bij de belangenafweging, maar dit onvoldoende mogen vinden om tot een voor eiser positieve conclusie te komen. Verweerder heeft daarbij ook van belang mogen achten dat eiser niet heeft aangetoond dat hij recentelijk heeft gewerkt of op een andere manier dusdanig maatschappelijk actief is dat dit een sterke band met Nederland oplevert.
3.5
Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de Sociale Verzekeringsbank inmiddels heeft erkend dat hij van 1975 tot en met 1998 verzekerd is geweest en dat hij een gedeeltelijke AOW-uitkering zal ontvangen. Hoewel de rechtbank niet uitsluit dat dit van belang is, kan zij dit gelet op de ex-tunc toetsing nu niet meenemen in haar beoordeling. Bovendien heeft eiser zijn stelling niet onderbouwd met stukken.
Inreisverbod3.6 Omdat eiser eerder een terugkeerbesluit heeft gekregen en hieraan niet heeft voldaan, was verweerder verplicht om een inreisverbod uit te vaardigen tegen eiser [5] . Voor zover eiser betoogt dat verweerder vanwege eisers sterke band met Nederland had moeten afzien van een inreisverbod [6] , volgt de rechtbank hem daarin niet. Los van het feit dat eiser dit niet verder heeft onderbouwd, heeft verweerder in de besluitvorming voldoende uitgelegd waarom hij niet afziet van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Hoorplicht
3.7
De rechtbank oordeelt tot slot dat verweerder de hoorplicht niet heeft geschonden. Verweerder mag van het horen in bezwaar afzien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit [7] . Gelet op de motivering van het primaire besluit en de inhoud van het bezwaar is aan deze maatstaf voldaan.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2.Machtiging tot voorlopig verblijf.
3.Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Zie de arresten Khan tegen Duitsland (38030/12), Maslov tegen Oostenrijk (1638/03) en Butt tegen Noorwegen (47017/09).
4.Zie de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 13 augustus 2014, ECLI:NL:RBDHA:2014:10182.
5.Zei artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
6.Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000.
7.Artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht.