ECLI:NL:RBDHA:2021:14433

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2021
Publicatiedatum
24 december 2021
Zaaknummer
09/993019-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fraudezaak tegen Vestia: Omkoping, oplichting en witwassen door medewerkers en bedrijven

In een omvangrijke fraudezaak zijn 19 personen en 14 bedrijven veroordeeld voor omkoping, oplichting, valsheid in geschrifte en witwassen, waarbij de Rotterdamse woningcorporatie Vestia het slachtoffer was. Twee medewerkers van Vestia hebben zich laten omkopen door schoonmaak- en onderhoudsbedrijven in ruil voor de gunning van contracten. Tussen 2015 en 2018 hebben zij afspraken gemaakt met verschillende bedrijven, waarbij de aanbestedingsprocedures werden gemanipuleerd. De medewerkers gaven bedrijven de mogelijkheid om hun offertes aan te passen na de deadline en selecteerden opzettelijk duurdere partijen om hen te bevoordelen. Vestia, in de veronderstelling dat de aanbestedingsregels waren gevolgd, heeft contracten getekend en te hoge rekeningen betaald. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 4 maanden op aan de hoofdverdachte, die ook de schade aan Vestia moet terugbetalen. Vestia schat de totale schade door de fraude op bijna drie miljoen euro, maar de rechtbank oordeelde dat Vestia zelf in staat is om de schadevergoeding te innen, waardoor geen schadevergoedingsmaatregel werd opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/993019-20
Datum uitspraak: 24 december 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats],
BRP-adres: [adres], [woonplaats].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 22 en 25 november 2021, 1 december 2021 (inhoudelijke behandeling) en 10 december 2021 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie
mrs. A.C. Schaafsma en V.A.M.G. van de Bilt (hierna: de officieren van justitie) en van hetgeen door de verdachte en zijn raadslieden mrs. K. Durdu en M.K. Durdu-Agema (hierna: de verdediging) naar voren is gebracht.
De officieren van justitie hebben op de terechtzitting van 25 november 2021 medegedeeld dat zij voornemens zijn een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek: aantreffen verdeelplannen
In het kader van een (ander) strafrechtelijk fraudeonderzoek zijn eind 2016 twee mobiele telefoonnummers opgenomen en uitgeluisterd. De gebruiker van deze nummers voerde in deze periode onder meer gesprekken met [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]). [medeverdachte 1] had verschillende vennootschappen op naam staan, waarmee werkzaamheden voor derden werden verricht.
In een uitgeluisterd gesprek van 4 oktober 2016 vroeg [medeverdachte 1] aan zijn gesprekspartner of deze een fictieve leningsovereenkomst kon verzorgen – uiteindelijk ten bedrage van € 70.000 – ter verantwoording van de aankoop van een BMW X6.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 mei 2017 werd een bedrag van € 41.450 aan contanten aangetroffen, een leningsovereenkomst, alsook USB-sticks en externe harde schijven met daarop verschillende excel-bestanden genaamd ‘verdeelplan’. Deze verdeelplannen hadden kolommen getiteld: ‘bedrag opdracht’; ‘omschrijving’; ‘uitgevoerd’; en ‘te verdelen’. Drie andere kolommen hadden als titel de letters ‘J’, ‘M’ en ‘C’.
Op grond van deze (en andere) bevindingen is het vermoeden ontstaan dat [medeverdachte 1] betrokken was bij zogenaamde ‘kickback’-constructies met andere (rechts)personen. Dat was de aanleiding voor het starten van het onderzoek ‘Ikszes’.
Betrokkenheid medewerkers Vestia
Uit nader onderzoek naar de gegevensdragers die bij [medeverdachte 1] waren aangetroffen bleek dat diverse e-mailberichten waren verstuurd of ontvangen met een verdeelplan als bijlage. Deze e-mailberichten waren gericht aan of afkomstig van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). Beiden waren in de onderzoeksperiode – van 2015 tot en met medio 2018 – werkzaam bij de Rotterdamse woningcoöperatie Vestia, [medeverdachte 2] als senior vastgoedbeheerder, [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer.
Als senior vastgoedbeheerder was [medeverdachte 2] belast met het voorbereiden en laten uitvoeren van planmatig onderhoud aan verschillende panden van Vestia. Bij de totstandkoming van de onderhoudsplannen bracht [medeverdachte 3] als medewerker sociaal beheer de wensen en behoeften in van gebruikers van de panden. [medeverdachte 2] had naast zijn werk voor Vestia sinds 1 mei 2015 een eigen adviesbureau, een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 1]’.
Bij een doorzoeking van de woning van [medeverdachte 2] op 7 november 2018 werd een harde schijf aangetroffen met verdeelplannen (over 2017) die nog niet eerder in het onderzoek waren betrokken. Ook werd een notitieboekje aangetroffen met aantekeningen die betrekking hadden op bedragen en de personen tussen wie dat bedrag verdeeld zou worden.
Onderzoek naar bankrekeningen en facturen
Naar aanleiding van het aantreffen van de verdeelplannen is er onderzoek verricht naar verschillende bankrekeningen van (bedrijven van) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1]. Ook is gekeken naar de transacties op bankrekeningen van (bedrijven van) de vader van [medeverdachte 2] en de echtgenote van [medeverdachte 3]. De vader van [medeverdachte 2] dreef een eenmanszaak handelend onder de naam ‘[bedrijf 2]’; de echtgenote van [medeverdachte 3] een eenmanszaak genaamd ‘[bedrijf 3]’.
Betrokkenheid verdachte
Uit het onderzoek naar de bankrekeningen kwam naar voren dat in totaal 27 bedrijven, waaronder [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4], die werkzaamheden uitvoerden voor en in rekening brachten aan Vestia, betalingen hadden gedaan aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], zowel rechtstreeks als via derde (rechts)personen. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verstuurden – via [medeverdachte 2] adviesbureau en via het bedrijf van [medeverdachte 3]’ echtgenote – facturen aan deze bedrijven, vermoedelijk om zodoende betaling te verkrijgen van dat deel dat hen volgens de verdeelplannen toekwam.
Bestuurder en enig aandeelhouder van [medeverdachte 4] is [bedrijf 4], een financiële holding. De verdachte is bestuurder en algemeen directeur van deze holding. Het vermoeden is dat de verdachte gedurende een lange periode in samenspraak met de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] diverse offertes en facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia met een totaalbedrag van € 200.493,40 heeft opgehoogd. Voornoemd bedrag werd verdeeld tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. Het vermoeden is dat dit omkopingsgeld betrof.
Aangifte Vestia en voeging als benadeelde partij
Bij brief van 29 december 2020 heeft Vestia aangifte gedaan van valsheid in geschrift, oplichting, verduistering (in dienstbetrekking), niet-ambtelijk omkoping en (gewoonte)witwassen. Destijds werd de schade veroorzaakt door deze strafbare feiten geschat op een bedrag tussen de € 2 en € 4 miljoen, daargelaten de kosten gemoeid met juridische bijstand, onderzoekskosten en schadeafwikkeling. [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zijn ontslagen.
Bij brief van op 30 juli 2021 heeft Vestia zich gevoegd als benadeelde partij in het strafproces tegen de verdachte en zestien medeverdachten. Opgeteld bedraagt de vordering (afgerond) € 2.973.631,--, inclusief btw-schade en exclusief wettelijke rente. Van de verdachte wordt het bedrag van € 210.071,62 (inclusief btw-schade) gevorderd ter vergoeding van de geleden schade, subsidiair € 173.612,91 (zonder btw-schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 september 2017.
Vestia is met een aantal andere medeverdachten een buitengerechtelijke afdoening van de (gestelde) schade overeengekomen.
Medeverdachten
In de loop van het onderzoek Ikszes zijn naast [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] 54 (rechts)personen aangemerkt als verdachten. De zaken van 33 verdachten zijn thans door deze rechtbank behandeld.
Behandeling door rechtbank Den Haag
Aanvankelijk was het voornemen van de officier van justitie om de verdachten te vervolgen bij de rechtbank Rotterdam. Nadat gebleken was dat één van hen ([medeverdachte 5]) tot eind 2019 werkzaamheden had verricht op die rechtbank, is de strafzaak bij beschikking van 22 januari 2020 – op grond van het bepaalde in artikel 46b van de Wet op de Rechterlijke Organisatie – ter verdere behandeling naar de rechtbank Den Haag verwezen.
Beoordeling tenlastegelegde feiten
Kort gezegd wordt aan de verdachte verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan valsheid in geschrift, gepleegd door [medeverdachte 4], tezamen en in vereniging met anderen, door meerdere offertes en facturen gericht aan Vestia, valselijk op te maken (feit 1).
Daarnaast wordt de verdachte verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan omkoping van twee medewerkers van Vestia, te weten medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (feit 2).
Voorts wordt hem verweten dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan oplichting van Vestia door [medeverdachte 4], door offertes en facturen bij Vestia in te dienen, terwijl de in die offertes en facturen bedragen hoger waren dan de kosten voor de daarop vermelde werkzaamheden (feit 3).
Tot slot is aan de verdachte tenlastegelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan witwassen, gepleegd door [medeverdachte 4] (feit 4).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gesteld dat de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak van de onder 1, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit en zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van feit 2.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
Verweer ten aanzien van marktconforme prijzen
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, aangezien – kort samengevat – de werkzaamheden daadwerkelijk door [medeverdachte 4] zijn verricht tegen marktconforme prijzen en Vestia daarom niet is benadeeld. Daartoe heeft de verdediging – eerst een aantal dagen voor de inhoudelijke behandeling – per ten laste gelegde project een door de verdachte samengesteld projectdossier overgelegd met alle relevant geachte offertes en facturen. Het betreft tientallen stukken, die in totaal honderden pagina’s belopen.
De rechtbank overweegt ten eerste dat deze stukken in een zeer laat stadium aan de rechtbank zijn verstrekt, terwijl het onderzoek door de FIOD al in juni 2020 werd afgesloten. Kort daarna is het einddossier aan de verdediging verstrekt. De rechter-commissaris heeft vervolgens de verdediging tot 15 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen in te dienen. De verdediging heeft daarop geen onderzoekswensen ingediend. Bovendien heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoren op 7 en 8 november 2018 door de FIOD op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en sindsdien geen enkel initiatief genomen om zijn standpunt met betrekking tot de verweten feiten kenbaar te maken, ook niet nadat de officier van justitie in juli 2021 een bewijsmiddelenoverzicht aan de verdediging heeft verstrekt. Kort voor de zitting heeft de verdediging een groot aantal stukken aan de rechtbank overgelegd, waarvan de inhoud niet meer op een deugdelijke wijze kan worden bestudeerd en gecontroleerd. Dat de verdachte deze stukken niet eerder had kunnen inbrengen is wel aangevoerd, maar niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal dan ook de inhoud van deze stukken, waarvan de late indiening onder de geschetste omstandigheden in strijd is met de goede procesorde, buiten beschouwing laten.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de stelling van de verdediging dat de verdachte marktconforme prijzen hanteerde en dat Vestia geen nadeel heeft ondervonden – een stelling die door de inhoud van de overgelegde stukken onderbouwd zou worden – niet relevant is voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten feiten en de kwalificatie ervan. Zoals hierna zal blijken hadden de verdachte en zijn medeverdachten het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd. De prijzen werden van te voren bepaald en opgehoogd, terwijl de offertes in samenspraak met de verdachte en de medeverdachten werden ingediend. Van tevoren was al bekend dat de verdachte, dan wel de medeverdachte de opdracht zou krijgen en tegen welke prijs. De verdachten hebben het aan Vestia doen voorkomen dat de regels van de (openbare) aanbestedingsprocedure waren gevolgd. Bij deze gang van zaken en gelet op hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, is beantwoording van de vraag of de geoffreerde prijzen marktconform waren niet relevant voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten valsheid in geschrift, omkoping en oplichting.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De facturen van [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6]
Zoals hierna zal blijken heeft [medeverdachte 1] met zijn bedrijf [medeverdachte 6] diverse malen facturen aan [medeverdachte 4] gestuurd terzake verschillende werkzaamheden. Volgens de verdachte heeft hij gedurende een periode van anderhalf jaar intensief met [medeverdachte 1] bij diverse projecten samengewerkt, waarbij [medeverdachte 1] werkzaamheden voor [medeverdachte 4] heeft verricht.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte onaannemelijk. Bij de FIOD hebben zowel de verdachte als [medeverdachte 1] zich op hun zwijgrecht beroepen bij vragen over (het bedrijf van) de ander. De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting en daar slechts in algemene termen verklaard over deze samenwerking. Hij heeft niet specifiek kunnen uitleggen waaruit die samenwerking bestond en wat voor specifieke werkzaamheden [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] voor [medeverdachte 4] heeft uitgevoerd. Op de facturen stonden ook slechts zeer summiere omschrijvingen van de verrichte werkzaamheden, omschrijvingen die in geen verhouding stonden tot de omvang van de projecten en de aanzienlijke bedragen die [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] heeft gefactureerd.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1] met zijn bedrijf [medeverdachte 6] geen werkzaamheden voor [medeverdachte 4] heeft verricht en dat de door [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] verstuurde facturen slechts zijn bedoeld om de te verdelen bedragen – zie hierna – door te sluizen aan [medeverdachte 1].
De rechtbank acht ook de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de te verdelen bedragen, onaannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat hij op 18 februari 2016 van [medeverdachte 1] een e-mailbericht van [medeverdachte 2] doorgestuurd heeft gekregen met – per project – de stand van zaken van de te verdelen bedragen. Bovendien heeft de verdachte al op 30 november 2015 een e-mail van [medeverdachte 1] gekregen waarin deze hem meedeelt dat de kosten van aankoop en levering van kozijnen aan het privé adres van [medeverdachte 2] ad (afgerond) € 11.000,- verrekend wordt met de overige te verdelen bedragen en dat er zodoende ‘€ 830 overblijft om tussen ons te verdelen’. De ontkenning van de verdachte is mede gelet op deze mail ongeloofwaardig.
De verdeelplannen
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de aangetroffen verdeelplannen en zal daarom deze verdeelplannen als uitgangspunt gebruiken bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat hetgeen in de verdeelplannen staan vermeld, niet (goeddeels) is geëffectueerd. De eerdergenoemde e-mail van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] aan de verdachte van 18 februari 2016 is verzonden nadat de projecten [project 1], [project 2] en [project 3] waren afgerond, zo heeft de verdachte ter zitting verklaard. Het is ook aannemelijk geworden dat er een te verdelen bedrag overbleef. De verdachte heeft immers samen met zijn medeverdachten het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd, waarbij de prijzen van te voren werden bepaald en opgehoogd.
Feit 1
Offerte [project 4]
[medeverdachte 4] heeft een offerte van 26 mei 2015 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [project 4] voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund en [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW).
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt, nu deze offerte met een bedrag van minimaal € 25.000,- is opgehoogd. Die ophoging blijkt uit het verdeelplan dat bij [medeverdachte 1] werd aangetroffen, waarin bij de regel met de omschrijving '[adres 1]' het volgende stond vermeld:
Bedrag opdracht € 113.636,36
Uitgevoerd € 88.636,36
Te verdelen € 25.000,00
J € 8.333,33
M € 8.333,33
C € 8.333,33
Hieruit leidt de rechtbank af dat ten aanzien van dit project € 25.000,- was te verdelen tussen [medeverdachte 1] (“J”), [medeverdachte 3] (“M”) en [medeverdachte 2] (“C”).
Dat de geplande verdeling vervolgens ook heeft plaatsgehad, blijkt wel uit het feit dat [medeverdachte 1] een drietal facturen d.d. 7, 12 en 21 oktober 2015 aan [medeverdachte 4] heeft gestuurd voor elk € 10.000,- (‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 1]’) en dat [medeverdachte 4] die facturen op diezelfde dagen heeft betaald. Zoals hiervoor reeds overwogen, is onaannemelijk dat de betaling van deze facturen betrekking heeft op feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank concludeert dan ook dat hiermee het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Facturen [project 2]
In de periode van 14 september 2015 tot en met 17 december 2015 heeft [medeverdachte 4] meerdere facturen met een totaalbedrag van € 122.785,95 (exclusief BTW) met betrekking tot het vervangen van kozijnen aan de [adres 2] en [adres 3] te Rotterdam aan Vestia gestuurd. De rechtbank begrijpt dat het ging om het vervangen van kozijnen en puien van winkels, zogenaamd bedrijfsonroerend goed, afgekort ‘bog’. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van in totaal € 21.100,- (€ 19.100,- + € 2.000,-), zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Volgens een aangetroffen verdeelstaat werd, onder vermelding van ‘BOG panden met rolluiken’, een bedrag van € 19.100,- verdeeld tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “C” ([medeverdachte 2]). Een bedrag van € 2.000,- werd verdeeld tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “M” ([medeverdachte 3]). Het totaal bedrag van € 21.100,- komt overeen met het bedrag dat door [medeverdachte 2] in het e-mailbericht van 18 februari 2016 aan [medeverdachte 1] wordt genoemd, en dat binnen vijf kwartier aan de verdachte is doorgezonden. In voornoemd e-mailbericht geeft [medeverdachte 2] de stand van zaken van dat moment door aan [medeverdachte 1]:
“Bog panden zat in € 21.100,- in de hoofdsom”
Dit ‘te verdelen’ bedrag is vervolgens ook goeddeels aan [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] en via hem en een derde – [bedrijf 5] – bij [medeverdachte 2] terecht gekomen. Dat blijkt uit de volgende betaalstroom.
Bij factuur van 2 december 2015 heeft [medeverdachte 6] € 17.192,- aan [medeverdachte 4] gefactureerd. [medeverdachte 4] heeft dit bedrag ook overgemaakt aan [medeverdachte 6].
[bedrijf 5] heeft vervolgens op 2 december 2015 € 10.000,- aan [medeverdachte 6] gefactureerd. [bedrijf 1] heeft vervolgens per factuur van 11 december 2015 een bedrag van € 10.000,- aan [bedrijf 5] gefactureerd. De getuige [getuige 1], de eigenaar van [bedrijf 5] BV, heeft verklaard dat deze facturen vals zijn en dat er voor deze facturen geen werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Hij heeft deze facturen op verzoek van [medeverdachte 1] opgemaakt.
Hoewel het verdeelplan melding maakt van een te verdelen bedrag van € 19.100,-, gaat de rechtbank ervanuit, gelet onder andere op het tijdsverloop en de verklaring van [getuige 1] dat er fictieve werkzaamheden in rekening werden gebracht, dat de factuur van 2 december 2015 van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] bedoeld is om het te verdelen en opgehoogde bedrag door te sluizen naar [medeverdachte 1] en vervolgens via [bedrijf 5] naar [medeverdachte 2].
Facturen [project 3]
In de periode van 30 september 2015 tot en met 14 december 2015 heeft [medeverdachte 4] diverse facturen voor een totaalbedrag van € 142.546,79 (exclusief BTW) met betrekking tot project '[adres 4] Rotterdam' aan Vestia gestuurd. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 61.190,99.
Volgens een aangetroffen verdeelplan bedraagt het totaal te verdelen bedrag met betrekking tot (meerdere) werkzaamheden aan [adres 4] te Rotterdam in totaal € 61.190,99, te verdelen tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “C” ([medeverdachte 2]). Het bedrag van € 61.190,99 staat ook vermeld in het e-mailbericht van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1], doorgezonden aan de verdachte, waarin [medeverdachte 2] de stand van zaken doorgeeft aan [medeverdachte 1]
“Stand van zaken
Boudewijn zat in € 61.190,99 in de hoofdsom €43.652,- dak €4.999,98 hwa's 8.000,- metselwerk € 3.539,01 verhuurzaken €1.000,-
Gr. [medeverdachte 2]”
De bedragen in voornoemd e-mailbericht komen ook terug in het aangetroffen verdeelplan, in de bij [medeverdachte 4] aangetroffen stukken en in de stukken die door Vestia zijn overgelegd.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving '[adres 4] dak' € 24.999,98 en zijn de werkzaamheden uitgevoerd voor € 20.000,00.
In de digitale stukken van [medeverdachte 4] is met betrekking tot de werkzaamheden aan het dak van [adres 4] een overzicht/berekening aangetroffen met een totaalbedrag van € 20.001,61. Door Vestia is een factuur inzake de werkzaamheden aan het dak van [adres 4] te Rotterdam een bedrag van € 24.999,98 (exclusief BTW) betaald.
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 4] meer metselwerk opgenomen voor een bedrag van € 4.739,01 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 1.200,00. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 4] uitgeleverd inzake het herstellen van het metselwerk aan de achtergevels aan [adres 4]. De factuur bedraagt € 4.739,01 (exclusief BTW).
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 4] meerwerk hwa opgenomen voor een bedrag van € 34.987,37 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 26.987,37. Het te verdelen bedrag betreft € 8.000,-.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving “verhuur extra [adres 4]” € 16.820,34 en zou de opdracht zijn uitgevoerd voor € 15.820,34. Het te verdelen bedrag betreft € 1.000,-. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 4] uitgeleverd inzake deze werkzaamheden aan [adres 4]. De factuur bedraagt € 16.820,34 (exclusief BTW).
Bij [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] zijn twee facturen aangetroffen, waarmee [medeverdachte 6] factureert aan [medeverdachte 4] met als omschrijving “[adres 4] Vestia”. Het totaal van de twee facturen bedraagt € 12.168,82. Dat voor dit bedrag werkzaamheden zijn uitgevoerd blijkt nergens uit. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hiermee een deel van het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Factuur [project 4]
[medeverdachte 4] heeft een factuur d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [project 4] met een totaalbedrag van € 4.450,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd. Deze factuur is ook door Vestia voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 3.950,- , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Volgens de bij [medeverdachte 2] aangetroffen verdeelplannen komt het totaal van de te verdelen bedragen bij [adres 5] uit op in totaal € 10.114,33, gelijk te verdelen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voorts staat in het verdeelplan vermeld dat de werkzaamheden met betrekking tot “Dakbeschot hoog” ten bedrage van € 4.450,- voor € 500,- zijn uitgevoerd, waardoor het te verdelen bedrag op € 3.950,- uitkomt. In de berekening 'Facturen [adres 5]' die in de administratie van [medeverdachte 4] is aangetroffen, staat onder meer bij “Houtrot hoge dak” een bedrag van € 4.450,- als factuurbedrag. Bij “Kosten Jan” staat een bedrag van € 3.950,- vermeld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat met betrekking tot het opstellen van de offerte met betrekking tot deze werkzaamheden overleg is geweest tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Na goedkeuring door [medeverdachte 2] werd de offerte op zijn verzoek naar de werkmail van [medeverdachte 2] gestuurd.
Tevens heeft [medeverdachte 1] op 2 december 2015 te 14.05 uur een e-mailbericht aan [getuige 2], een medewerker van [medeverdachte 4], gestuurd met als bijlage “faktuurnr 15053 [medeverdachte 4].xls”.
Om 14:13 uur heeft [getuige 2] een e-mailbericht naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage “Factuur 15053 [medeverdachte 6].pdf”. Deze factuur van [medeverdachte 6] is gericht aan [medeverdachte 4]. De factuurdatum is 2 december 2015 en het bedrag van de factuur is € 17.192,- met de omschrijving “Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 5]”. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 4] overgemaakt naar [medeverdachte 6].
Gelet op de afstemming tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en de omstandigheid dat een medewerker van [medeverdachte 4] een aan [medeverdachte 4] gerichte factuur heeft opgesteld, zogenaamd afkomstig van [medeverdachte 6], gaat de rechtbank ervan uit dat met de betaling van deze factuur het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Factuur [project 1]
[medeverdachte 4] heeft een factuur d.d. 9 september 2015 met een bedrag van € 20.363,21 met betrekking tot het saneren van houtrot en het schilderen van kozijnen aan Vestia gestuurd. Deze factuur is ook door Vestia voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 3.000,- , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Uit een verdeelplan die [medeverdachte 2] op 6 april 2016 aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd, blijkt dat ten aanzien van de opdracht “houtrot [adres 1] extra” een bedrag van € 3.000,- te verdelen is tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Het bedrag van de opdracht is € 20.363,21 en is uitgevoerd voor € 14.000,-.
In het e-mail bericht van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1], dat is doorgestuurd aan de verdachte en dat als onderwerp heeft 'stand van zaken' staat met betrekking tot de werkzaamheden aan het [adres 1] het volgende:
“Hoi [medeverdachte 1],
Stand van zaken
Oleanderplein zat in 36.243,70 op de hoofdsom € 25.000,- putten € 1.281,49 schilderwerk + houtrot € 9.363,21 draairamen buurthuis 599,-
Gr. [medeverdachte 2]”
Volgens een berekening op het verdeelplan bedraagt het te verdelen bedrag:
Opdracht € 20.363,21
Uitgevoerd € 14.000,00
Te verdelen € 6.363,21
Extra voordeel € 3.000,00
Totaal € 9.363,21.
Dit totaal bedrag van € 9.363,21 komt overeen met het bedrag genoemd in de email van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2].
Ook staat op het verdeelplan onder het kopje ‘gefact’ een bedrag van € 10.000 vermeld. Dat komt weer overeen met de overschrijving door [medeverdachte 4] op 9 oktober 2015 van een bedrag van € 10.000,00 naar de bankrekening van [medeverdachte 6]. Gelet op deze overeenkomstigheden concludeert de rechtbank dat hiermee het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Offerte [project 5]
[medeverdachte 4] heeft een offerte d.d. 3 mei 2016 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 6] te Rotterdam voor een totaalbedrag van € 169.662,10 euro (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund en [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 169.662,10 (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4] in eerste instantie een offerte heeft opgemaakt met een totaalbedrag van € 226.435,54 exclusief BTW. Op verzoek van [medeverdachte 2] werd de offerte aangepast naar € 143.203,39 exclusief BTW.
[medeverdachte 2] heeft vervolgens aan [medeverdachte 1] een offerte van [bedrijf 6] doorgestuurd met een bedrag van € 170.126,15 exclusief BTW met de tekst:
[medeverdachte 1],
De eerste prijs die ik binnen heb.
Worden we niet blij van.
[medeverdachte 1] heeft vervolgens [medeverdachte 2] geantwoord met de mededeling:
We zijn aan het sleutelen
Ongeveer een half uur later heeft de verdachte een e-mailbericht naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage een offerte met een totaalbedrag van € 169.662,10 exclusief BTW. Deze offerte is door [medeverdachte 1] doorgestuurd aan [medeverdachte 2].
Op 24 juni 2016 en 12 aug 2016 heeft [medeverdachte 4] telkens een bedrag van € 10.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 6], in totaal € 20.000,-. Blijkens een factuur van [medeverdachte 6] van 11 aug 2016 gaat het om ‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 6]’
Uit het voorgaande blijkt van afstemming tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte bij het opmaken van de offerte van [medeverdachte 4], en van betaling van [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] voor niet nader benoemde werkzaamheden aan [adres 6]. Gelet hierop, en gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte al eerder op vergelijkbare wijze offertes vooraf afstemden en niet uitgevoerde werkzaamheden bij Vestia in rekening brachten, concludeert de rechtbank dat deze offerte van [medeverdachte 4] in is aangepast en daarom valselijk is opgemaakt.
Offertes en facturen [project 6]
[medeverdachte 4] heeft een offerte d.d. 1 maart 2017 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 7] voor een totaalbedrag van € 119.232,- (exclusief BTW).
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze offerte op verzoek van en in samenspraak met [medeverdachte 1] is opgemaakt, terwijl al vast stond dat niet [medeverdachte 4], maar [medeverdachte 6], de opdracht zou krijgen, omdat die de laagste prijs offreerde. In totaal zijn drie offertes uitgebracht aan Vestia: van [medeverdachte 6], van [medeverdachte 4] en van [bedrijf 7]. Alle drie de offertes zijn evenwel afkomstig van [medeverdachte 1] en de verdachte. Zo heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte gevraagd om de offerte van [medeverdachte 6] aan te bieden voor € 115.200,00, en heeft [medeverdachte 1] een van [bedrijf 7] ontvangen offerte ten bedrage € 39.600,- verhoogd naar een bedrag van € 123.264,00 exclusief BTW. De verdachte heeft namens [medeverdachte 4] een offerte ingediend van € 119.232,- Zodoende hebben de verdachte en [medeverdachte 1] het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd. [medeverdachte 6] heeft deze opdracht ook gegund gekregen van Vestia voor een opdrachtsom van € 115.200,00.
Uiteindelijk kon [medeverdachte 6] de opdracht niet uitvoeren en heeft Vestia de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund. [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd, althans dat laten doen door [bedrijf 7]. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 115.000,- (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan bij [medeverdachte 2] is deze opdracht uitgevoerd voor € 59.500,- en is er een bedrag van € 55.500,- te verdelen tussen twee personen. Bij [medeverdachte 4] werden ook facturen van [bedrijf 7] aan [medeverdachte 4] aangetroffen met een totaalbedrag van € 47.980,34. De getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij deze opdracht voor [medeverdachte 4] heeft uitgevoerd voor voornoemd bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze offerte en facturen valselijk zijn opgemaakt, nu deze met € 55.500,- zijn opgehoogd, een extra bedrag dat vooraf was afgesproken en waartegenover geen werkzaamheden stonden.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte giften heeft gedaan aan [medeverdachte 2] om zo opdrachten bij Vestia binnen te halen. De offertes en facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia zijn door de verdachte in samenspraak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehoogd. Volgens de verdeelplannen zijn de opgehoogde bedragen, al dan niet via het bedrijf van [medeverdachte 1] ([medeverdachte 6]), verdeeld tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ook heeft de verdachte in samenspraak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een offerte ingediend waarvan van tevoren al vast stond dat [medeverdachte 4] de opdracht niet zou krijgen. De giften aan [medeverdachte 2] bestonden uit het geldbedrag dat het verschil was tussen het gefactureerde geldbedrag aan Vestia en het geldbedrag waarvoor de werkzaamheden daadwerkelijk werden verricht. De belofte van betaling van dit geldbedrag zorgde ervoor dat [medeverdachte 2] de opdracht tot werkzaamheden gunde aan de [medeverdachte 4].
Dat de verdachte ook giften heeft gedaan aan [medeverdachte 3] kan op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook voor dat gedeelte – de omkoping van [medeverdachte 3] – vrij.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aan [medeverdachte 2] de na te noemen giften zijn gedaan:
- een deel van € 55.500,- ten aanzien van [project 6];
- een deel van € 36.243,70 ten aanzien van [project 1];
- een deel van € 19.100,- ten aanzien van [project 2];
- een deel van € 61.190,99 ten aanzien van [project 3];
- een deel van € 10.114,33 ten aanzien van [project 4].
Voorts heeft de verdachte samen met [medeverdachte 1] op verzoek en volgens gedetailleerde specificatie van [medeverdachte 2] bouwmaterialen ter waarde van € 10.169,55 en € 19.256,53 bij de woning van [medeverdachte 2] laten afleveren, zonder dat [medeverdachte 2] daarvoor betaalde.
Uit het verhoor van de getuige [getuige 4] volgt dat [medeverdachte 2] geen toestemming had om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.
Feit 3
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben willens en wetens te hoge offertes en facturen opgesteld en ingediend bij Vestia. Zij hebben het door Vestia teveel betaalde bedrag vervolgens via het bedrijf van [medeverdachte 1] op basis van valse facturen doorgesluisd naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Vestia. Door de frauduleuze constructies is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en daarvan is misbruik gemaakt door de verdachten. Hierdoor hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van overeenkomsten met [medeverdachte 4] en afgifte van aanzienlijke geldbedragen. Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia een geldbedrag van
- € 55.500,- exclusief BTW ([project 6];
- € 9.363,21 exclusief BTW ([project 1]);
- € 21.100,- exclusief BTW ([project 2]);
- € 61.190,99 euro exclusief BTW ([project 3]);
- € 26.458,71 euro exclusief BTW ([project 5]);
teveel overgemaakt aan [medeverdachte 4].
Voor het project [project 1] verklaart de rechtbank alleen het bedrag van € 9.363,21 bewezen omdat dit betrekking heeft op een factuur die Vestia heeft betaald. Andere facturen van het project [project 1] zijn niet door Vestia maar door de Vereniging Van Eigenaren van het complex betaald.
Feit 4
Uit de bankmutaties van [medeverdachte 6] komt naar voren dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] in 2015 in totaal € 145.901,35 heeft overgemaakt.
In 2016 heeft [medeverdachte 4] in totaal € 121.850,84 overgemaakt naar [medeverdachte 6].
In het verdeelplan DOC-133-4 met betrekking tot het jaar 2017 staat [medeverdachte 4] vermeld met een opdracht waarop volgens het verdeelplan een bedrag van € 55.500,- is verdeeld tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia teveel betaald aan [medeverdachte 4] voor de opdrachten die het [medeverdachte 4] gunde. [medeverdachte 4] heeft deze teveel betaalde bedragen – de precieze sommen staan hiervoor per jaar weergegeven – op haar beurt weer overgemaakt naar [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2]. De verdachte en haar medeverdachten waren er van op de hoogte dat dit geld door misdrijf, namelijk door oplichting en het indienen van valse offertes en facturen, is verkregen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte een geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl zij wist dat dit van misdrijf afkomstig was. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Daderschap rechtspersoon / Feitelijk leidinggeven:
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de strafbare handelingen werden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bestuurder van het bedrijf. Deze handelingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [medeverdachte 4] en er werd over een langere periode met regelmaat op deze wijze gehandeld. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en dat de rechtspersoon derhalve als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Bij de vraag of er sprake is van feitelijk leidinggeven dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De rechtbank overweegt dat de verdachte de bestuurder was van [medeverdachte 4] en dat hij heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken van het bedrijf. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen door [medeverdachte 4].
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
[medeverdachte 4] in de periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, te weten:
offertes en calculaties en facturen op naam van [medeverdachte 4], gericht aan Vestia, te weten:
- een offerte d.d. 26 juni 2015 betreffende werkzaamheden aan [project 4] (DOC-063-b t/m -j) en
- facturen met betrekking tot het vervangen van kozijnen aan [adres 2] en [adres 3] te Rotterdam (DOC-159-2a t/m -h) en
- facturen 2015345, -348, -365, -366, -376, -377, -382, -388, -402,-406 met betrekking tot project [project 3]' (DOC-112-3a t/m -j) en
- een factuur met factuurnummer 2015375 d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [project 4] (DOC-110-13) en
- een factuur met factuurnummer 2015324 d.d. 9 september 2015 met betrekking tot het saneren van het houtrot en het schilderen van de kozijnen (AMB-096; DOC-111-1) en
- een offerte dd. 6 mei 2016 betreffende werkzaamheden aan [adres 6] te Rotterdam voor een totaalbedrag van 169.662,10 euro exclusief BTW (DOC-227-6a t/m i) en
- offertes en calculaties d.d. 1 maart 2017 en 12 juni 2017 betreffende werkzaamheden aan [adres 7] te Rotterdam (DOC-136-7d/e; DOC-136-11a t/m d) en facturen 2017815, -16, --31, -32, -36, -37, - 61, -62, -63, -64, -81, -82 met betrekking tot '[project 6] ' (DOC-137-1 t/m -12),
hebbende [medeverdachte 4] en haar mededaders op die offertes en calculaties valselijk in strijd met de waarheid bedragen vermeld die veel hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden en op die facturen telkens valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld, die in werkelijkheid niet in die omvang waren verricht,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte 4] B.V. in de periode vanaf 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging
metanderen, meermalen,
aan [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als senior vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2] , in strijd met zijn plicht in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, meermalen, beloften, te weten de belofte om een percentage/deel van de bedragen die [medeverdachte 4] ontving of zou gaan ontvangen voor werkzaamheden voor Vestia, volgens een vaste verdeelsleutel te verdelen met en af te dragen/te betalen aan die [medeverdachte 2], en giften, te weten bouwmaterialen ter waarde van 10.169,55 euro en 19.256,53 euro, en geldbedragen door tussenkomst van [medeverdachte 6] te weten:
- een deel van 55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137) en
- een deel van 36.243,70 euro exclusief BTW (AMB-096 p. 1781) en
- een deel van 19.100 euro exclusief BTW, (AMB-151 p. 2111) en
- een deel van 61.190,99 euro exclusief BTW, (AMB-097 p. 1787) en
- een deel van 10.114,33 euro exclusief BTW, (AMB-095 p. 1779)
heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 4], redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] had gehandeld en zou handelen in strijd met zijn plicht,
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[medeverdachte 4] in de periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en tot het aangaan van een schuld, hebbende [medeverdachte 4] en haar mededaders,
- offertes en calculaties verzonden en doen toekomen aan Vestia, waarin bedragen waren vermeld die veel hoger waren dan de werkelijke/oorspronkelijke bedragen voor de betreffende werkzaamheden, en waarin bedragen waren vermeld waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Vestia als senior vastgoedbeheer en medewerker sociaal beheer, en haar, [medeverdachte 4], en haar mededaders
- opdrachten van Vestia voor die opgehoogde en aangepaste en afgestemde bedragen, laten gunnen aan haar, [medeverdachte 4], en haar mededaders;
- de bedragen van de opgehoogde en aangepaste en afgestemde offertes vermeld in opdrachtformulieren en
- facturen gezonden aan Vestia, terwijl de op die facturen vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet in die omvang waren verricht en
- deze facturen geaccordeerd bij/namens Vestia en
- tegenover Vestia verzwegen en verborgen gehouden en verhuld dat er met betrekking tot de overeengekomen en gefactureerde vergoedingen een verborgen of verzwegen vergoeding en betaling aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en haar, [medeverdachte 4], en haar mededaders, was inbegrepen en overeengekomen,
waardoor Vestia werd bewogen tot
het aangaan vancontracten aan haar, [medeverdachte 4], en haar mededaders, en tot afgifte van geldbedragen, te weten:
-55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137) en
-36.243,70 euro exclusief BTW (AMB-096 p. 1781) en
-21.100,00 euro exclusief BTW (AMB-151 p. 2111) en
-61.190,99 euro exclusief BTW (AMB-097 p. 1787) en
-26.458,71 euro exclusief BTW (AMB-055b, p. 1502) en
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[medeverdachte 4] in de periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen,
grote geldbedragen, te weten 145.901,35 euro (ZPV-4 p. 0225) en 121.850,84 euro (ZPV-4 p. 0230) en 55.500,00 euro (ZPV-4 p. 232),
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en heeft omgezet, terwijl [medeverdachte 4] en haar mededaders wisten, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 4] en haar mededaders van het plegen van dat feit een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovengenoemde verboden gedragingen verdachte feitelijk leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan de verdachte een taakstraf op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich door middel van zijn bedrijf, tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan valsheid in geschrift, aan omkoping van twee medewerkers van Vestia, aan oplichting van Vestia, en aan het witwassen van de middels de oplichting verkregen gelden, kort gezegd: corruptie. Corruptie vormt een aantasting van het financieel-economisch bestel, onder meer omdat dit ernstige concurrentievervalsing tot gevolg heeft en voorts omdat – door het witwassen – gelden worden onttrokken aan het zicht van justitie met ontwrichting van het economisch verkeer als gevolg. Ook heeft de verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in schriftelijke stukken met bewijsbestemming, zoals facturen. De verdachte heeft het belang van eerlijk handelsverkeer door zijn handelwijze veronachtzaamd.
Daarbij komt dat door Vestia op te lichten de verdachte het vertrouwen dat de samenleving in de integriteit van de publieke sector mag hebben heeft geschaad. Vestia is immers een instelling werkzaam in het belang van de volkshuisvesting en daarmee in het belang van de publieke sector.
Door het fraudeleuze handelen heeft [medeverdachte 4] gedurende twee jaar voor honderdduizenden euro’s aan opdrachten voor Vestia uitgevoerd. Vestia betaalde voor de opdrachten teveel: een substantieel deel van de opdrachtsommen is in de zakken van de verdachte, [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] beland zonder dat daar iets tegenover stond.
Dat Vestia geen nadeel zou hebben geleden, zoals namens de verdachte is betoogd, omdat de geoffreerde prijs voor het werk marktconform was en paste binnen de onderhouds-begroting van Vestia, doet – nog daargelaten dat niet goed valt in te zien hoe Vestia door het bedrieglijk ophogen van offertes en facturen
nietbenadeeld zou zijn – aan de ernst van de verweten gedragingen niet af. Van belang is dat de verdachte en zijn mededaders het de aanbestedingsprocedure hebben gemanipuleerd en naar hun hand hebben gezet. Daarmee hebben ze niet alleen Vestia op het verkeerde been gezet, zij hebben ook mogelijke concurrenten buitengesloten. Van een eerlijke manier van zaken doen is op die manier geen sprake, en dat maakt het handelen van de verdachte strafwaardig.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 oktober 2021.
De op te leggen straf
Naar het oordeel van de rechtbank komt de ernst van het bewezenverklaarde, gelet op de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden, onvoldoende tot uitdrukking in de door de officier van justitie gevorderde straf. Daarbij heeft de rechtbank in acht genomen dat de verdachte heeft gehandeld louter uit eigen financieel gewin, zonder zich op enig moment te bekommeren over het misbruik van semi-publieke gelden. Ook kan uit de dossierstukken afgeleid worden dat de verdachte actief en intensief heeft samengewerkt met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de lange periode waarin de bewezenverklaarde feiten hebben plaatsgevonden. Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op de proceshouding van de verdachte, waaruit blijkt dat hij het laakbare van zijn handelen niet inziet.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur. De rechtbank zal daarom de hierna te vermelden zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

Stichting Vestia heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd en heeft betaling gevorderd van een schadevergoeding van een bedrag van primair € 210.071,62 en subsidiair € 173.612,91 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 september 2018. Het gaat om materiële schade, waarbij Vestia heeft gevorderd óók schade te vergoeden die is ontstaan doordat zij BTW heeft betaald. In haar subsidiaire vordering ziet Vestia af van vergoeding van dit deel van haar schade.
Naar de rechtbank begrijpt gaat het bij het subsidiaire bedrag om hoofdelijke veroordeling van de verdachte [verdachte] en
  • medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] voor een gedeelte van de vordering groot € 91.654,20 en
  • medeverdachte [medeverdachte 2] voor een gedeelte van de vordering groot
€ 81.958,71.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moet worden verklaard, althans gematigd.
Vestia heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij schade heeft geleden, omdat zij niet heeft aangetoond dat de offertes en facturen van [verdachte] niet marktconform waren. De verdeelplannen zijn niet betrouwbaar genoeg om te dienen als basis van de vordering, aldus de raadsman.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor zover de vordering betrekking heeft op schade die Vestia stelt te hebben geleden doordat zij BTW heeft voldaan verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering. Behandeling van dit deel van de vordering is een onevenredige belasting van het toch al omvangrijke strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het gedeelte van de vordering dat strekt tot betaling van een bedrag € 91.654,20 is opgebouwd uit drie bedragen, te weten € 9.363,21 ([project 1]), € 21.1000 ([project 2]) en € 61.190,99 [project 3]). Het gedeelte van de vordering groot € 81.958,71 is opgebouwd uit de bedragen € 26.458,71 ([project 5]) en € 55.500,- ([project 6]). De rechtbank heeft bewezen verklaard dat Vestia voor deze bedragen is opgelicht. Daarmee staat de schade van Vestia vast. Of de aan Vestia in rekening gebrachte prijzen marktconform waren en binnen de begroting van Vestia zijn gebleven acht de rechtbank daarbij niet van belang.
De onder 3 bewezenverklaarde handelingen van verdachte en zijn mededaders hebben rechtstreeks schade veroorzaakt bij Vestia voor een bedrag van € 173.612,91. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot dit bedrag, bestaande uit materiële schade.
In verband met de hoofdelijkheid wordt de wettelijke rente over deze vordering evenals over de vordering jegens medeverdachte toegewezen met ingang van 7 november 2018. De schade is voordien ontstaan.
Aangezien de vordering wordt toegewezen, wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, begroot op nihil, en voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding wordt toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Vestia heeft verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, omdat inning door het CJIB veel effectiever en (kosten)efficiënter is dan inning door haarzelf. De maatregel kan voorkomen dat haar kosten verder oplopen. Daarbij kan de met de schadevergoedings-maatregel samenhangende gijzeling een passend drukmiddel zijn om tot betaling te bewegen, aldus Vestia.
Overwogen wordt het volgende. De schadevergoedingsmaatregel is een zelfstandige strafrechtelijk maatregel die beoogt een door een strafbaar feit benadeelde te versterken in zijn positie tot herstel van de rechtmatige toestand. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag de benadeelde de inspanningen om dat herstel te bereiken zoveel mogelijk uit handen te nemen. Die inspanningen worden door het opleggen van de maatregel in handen gelegd van het openbaar ministerie (de Nederlandse Staat).
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in dit geval niet passend. De rechtbank ziet geen aanleiding de kosten van inning via de schadevergoedingsmaatregel af te wentelen op de Staat. Uit de reeds getroffen schikkingen met andere verdachten blijkt verder dat Vestia in staat is om zelf de incasso van heden toegewezen vordering ter hand te nemen. Eventueel staat haar daarbij de mogelijkheid van lijfsdwang via 585 e.v. van Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dienste.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1 genummerde voorwerp (een horloge van het merk Rolex) zal worden verbeurdverklaard.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen met betrekking tot het beslag.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerpen aan de verdachte toebehoort en dit voorwerp geheel of grotendeels door middel van de onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbare feiten is verkregen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 47, 51, 57, 225, 326, 328ter, 420bis en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan en nagelaten, een gift en belofte doen van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
ten aanzien van feit 4
medeplegen van gewoontewitwassen, meermalen gepleegd begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van Stichting Vestia toe tot een bedrag van € 173.612,91;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 91.654,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk met zijn mededaders [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2], in die zin dat indien en voor zover de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan Stichting Vestia te betalen een bedrag van € 81.958,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van Stichting Vestia, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
bepaalt dat als zijn mededaders [medeverdachte 4], [medeverdachte 2] of [medeverdachte 1] geheel of gedeeltelijk aan Stichting Vestia hebben betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te voldoen;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. F.A.M. Veraart, rechter,
mr. J. Snoeijer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Westhoek en W.H. Ng, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 december 2021.
Bijlage I: de tenlastegelegde feiten
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
[medeverdachte 4] op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), meermaals, althans eenmaal, een of meerdere geschrift(en) die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst, en/of valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of doen en/of laten vervalsen, te weten:
een of meerdere offerte(s) en/of calculatie(s) en/of factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 4], gericht aan Vestia, te weten/waaronder:
- een offerte d.d. 26 juni 2015 betreffende werkzaamheden aan [project 4] (DOC-063-b t/m -j); en/of
- ( een) factu(u)r(en) (telkens) met betrekking tot het vervangen van kozijnen aan [adres 2] en/of [adres 3] te Rotterdam (DOC-159-2a t/m -h); en/of
- ( een) factu(u)r(en) (2015345, -348, -365, -366, -376, -377, -382, -388, -402,-406) (telkens) met betrekking tot project '[project 3]' (DOC-112-3a t/m -j); en/of
- een factuur met factuurnummer 2015375 d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [project 4] (DOC-110-13); en/of
- een factuur met factuurnummer 2015324 d.d. 9 september 2015 met betrekking tot het saneren van het houtrot en het schilderen van de kozijnen (AMB-096; DOC-111-1); en/of
- een offerte dd. 6 mei 2016 betreffende werkzaamheden aan [adres 6] te Rotterdam voor een totaalbedrag van 169.662,10 euro exclusief BTW (DOC-227-6a t/m i); en/of
- ( een) offerte(s) en/of calculatie(s) dd. 1 maart 2017 en/of 12 juni 2017 (telkens) betreffende werkzaamheden aan [adres 7] (DOC-136-7d/e; DOC-136-11a t/m d) en/of (een) factu(u)r(en) (2017815, -16, --31, -32, -36, -37, - 61, -62, -63, -64, -81, -82) (telkens) met betrekking tot '[project 6]' (DOC-137-1 t/m -12); en/of
althans een of meerdere offerte(s) en/of factu(u)r(en) op naam van [medeverdachte 4],
hebbende [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) op die offerte(s) en/of calculatie(s) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid (een) bedrag(en) vermeld en/of doen vermelden en/of laten vermelden dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden en/of op die factu(u)r(en) (telkens) valselijk in strijd met de waarheid werkzaamheden vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden, die in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
[medeverdachte 4] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Berkel en Rodenrijs en/of Bergschenhoek en/of Westdorpe en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
aan [medeverdachte 2], geboren [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als (senior) vastgoedbeheerder bij woningcorporatie Vestia, en/of aan [medeverdachte 3], geboren [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats], anders dan als ambtenaar werkzaam zijnde in dienstbetrekking als medewerker sociaal beheer bij woningcorporatie Vestia, naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], in strijd met zijn/hun plicht in zijn/hun betrekking(en) heeft/hebben gedaan en/of nagelaten dan wel zal/zou/zullen/zouden doen en/of nalaten,
meermalen, althans eenmaal, een) belofte(n), te weten de belofte om (een percentage/deel van de) bedragen die [medeverdachte 4] ontving of zou gaan ontvangen voor werkzaamheden voor Vestia, (volgens een vaste verdeelsleutel) te verdelen met en/of af te dragen/te betalen aan die [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3], in elk geval een of meerdere belofte(n) heeft gedaan, en/of gift(en), te weten (bouw)materialen (ter waarde van 10.169,55 euro en/of 19.256,53 euro of daaromtrent)(AMB-217 en AMB-217a), en/of een of meerdere geldbedrag(en) (door tussenkomst van [medeverdachte 6] B.V.) waaronder/te weten:
- (50%, althans een deel van) 55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137); en/of
- (33%, althans een deel van) 36.243,70 euro exclusief BTW (AMB-096 p. 1781); en/of
- (50%, althans een deel van) 19.100 euro exclusief BTW, (AMB-151 p. 2111); en/of
- (50%, althans een deel van) 61.190,99 euro exclusief BTW, (AMB-097 p. 1787); en/of
- (50%, althans een deel van) 10.114,33 euro exclusief BTW, (AMB-095 p. 1779);
in elk geval een of meerdere goed(eren) en/of geldbedrag(en), heeft gedaan, van die aard en onder zodanige omstandigheden dat [medeverdachte 4], redelijkerwijs had moeten aannemen dat deze [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] had(den) gehandeld en/of zou(den) handelen in strijd met zijn/hun plicht,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
3.
[medeverdachte 4] in de periode van omstreeks 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermaals, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, Vestia heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, en/of tot het verlenen van een dienst en/of het ter beschikking stellen van gegevens en/of tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld,
hebbende [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) (telkens),
-(een) offerte(s) en/of (een) calculatie(s) verzonden en/of doen toekomen aan Vestia, waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld dat/die (veel) hoger was/waren dan de/het werkelijke/oorspronkelijke bedrag(en) voor de betreffende werkzaamheden, en/of waarin (een) bedrag(en) was/waren vermeld
waarover vooraf afstemming had plaatsgevonden tussen [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] (werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Vestia als senior vastgoedbeheer en/of medewerker sociaal beheer), en haar, [medeverdachte 4], en/of haar mededader(s); en/of
- ( een) opdracht(en) van Vestia (voor dat/die opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde bedrag(en)), gegund en/of laten/doen gunnen aan haar, [medeverdachte 4], en/of haar mededader(s);
- het/de bedrag(en) van de (opgehoogde en/of aangepaste en/of afgestemde) offerte(s) vermeld en/of laten/doen vermelden in (een) opdrachtformulier(en);en/of
- factu(u)r(en) gezonden aan en/of ingediend en/of doen/laten zenden en/of indienen bij Vestia, terwijl het/de op die factu(u)r(en) vermelde werkzaamheden in werkelijkheid niet en/of niet in die omvang waren verricht, in elk geval niet voor zulk(e) (een) bedrag(en) had(den) plaatsgevonden; en/of
- deze factu(u)r(en) betaalbaar gesteld en/of geaccordeerd bij/namens Vestia en/of betaald en/of doen betalen door/namens Vestia; en/of
- ( telkens) tegenover Vestia verzwegen en/of verborgen gehouden en/of verhuld dat er met betrekking tot de (overeengekomen en/of gefactureerde) vergoeding(en) een (verborgen of verzwegen) vergoeding en/of betaling aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of en/of haar, [medeverdachte 4], en/of haar mededader(s), was inbegrepen en/of overeengekomen,
waardoor Vestia (telkens) werd bewogen tot afgifte van een of meerdere contract(en) aan haar, [medeverdachte 4], en/of haar mededader(s), en/of tot afgifte van (een) geldbedrag(en), te weten/waaronder:
-55.500,00 euro exclusief BTW (AMB-137); en/of
-36.243,70 euro exclusief BTW (AMB-096 p. 1781); en/of
-21.100,00 euro exclusief BTW (AMB-151 p. 2111); en/of
-61.190,99 euro exclusief BTW (AMB-097 p. 1787); en/of
-26.458,71 euro exclusief BTW (AMB-055b, p. 1502); en/of
althans een of meerdere geldbedrag(en) en/of goed(eren),
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven;
4.
[medeverdachte 4] op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 26 juni 2015 tot en met 8 september 2017 (telkens) te Barendrecht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Steenbergen en/of Rotterdam en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
a. a) (telkens) van een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten/waaronder 145.151,35 euro en/of 127.972,99 euro en/of 40.000,00 euro (DOC-062-5)
althans een of meerdere geldbedrag(en), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op genoemde voorwerpen was/waren, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie genoemde voorwerpen voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat
feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
en/of
b) (telkens) een of meer (grote) geldbedrag(en) en/of goederen, te weten/waaronder 145.901,35 euro (ZPV-4 p. 0225) en/of 121.850,84 euro (ZPV-4 p. 0230) en/of 55.500,00 euro (ZPV-4 p. 232),
althans een of meerdere geldbedrag(en), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, althans van een of meerdere voorwerp(en), te weten vorengenoemd(e) goed(eren) en/of geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf, terwijl [medeverdachte 4] en/of haar mededader(s) van het plegen van dat feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt,
tot het plegen van welk(e) bovengenoemde strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovengenoemde verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijk leiding heeft gegeven.