3.5.Bewijsoverwegingen
Verweer ten aanzien van marktconforme prijzen
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten, aangezien – kort samengevat – de werkzaamheden daadwerkelijk door [medeverdachte 4] zijn verricht tegen marktconforme prijzen en Vestia daarom niet is benadeeld. Daartoe heeft de verdediging – eerst een aantal dagen voor de inhoudelijke behandeling – per ten laste gelegde project een door de verdachte samengesteld projectdossier overgelegd met alle relevant geachte offertes en facturen. Het betreft tientallen stukken, die in totaal honderden pagina’s belopen.
De rechtbank overweegt ten eerste dat deze stukken in een zeer laat stadium aan de rechtbank zijn verstrekt, terwijl het onderzoek door de FIOD al in juni 2020 werd afgesloten. Kort daarna is het einddossier aan de verdediging verstrekt. De rechter-commissaris heeft vervolgens de verdediging tot 15 oktober 2020 in de gelegenheid gesteld om onderzoekswensen in te dienen. De verdediging heeft daarop geen onderzoekswensen ingediend. Bovendien heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoren op 7 en 8 november 2018 door de FIOD op zijn zwijgrecht beroepen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten en sindsdien geen enkel initiatief genomen om zijn standpunt met betrekking tot de verweten feiten kenbaar te maken, ook niet nadat de officier van justitie in juli 2021 een bewijsmiddelenoverzicht aan de verdediging heeft verstrekt. Kort voor de zitting heeft de verdediging een groot aantal stukken aan de rechtbank overgelegd, waarvan de inhoud niet meer op een deugdelijke wijze kan worden bestudeerd en gecontroleerd. Dat de verdachte deze stukken niet eerder had kunnen inbrengen is wel aangevoerd, maar niet aannemelijk geworden. De rechtbank zal dan ook de inhoud van deze stukken, waarvan de late indiening onder de geschetste omstandigheden in strijd is met de goede procesorde, buiten beschouwing laten.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de stelling van de verdediging dat de verdachte marktconforme prijzen hanteerde en dat Vestia geen nadeel heeft ondervonden – een stelling die door de inhoud van de overgelegde stukken onderbouwd zou worden – niet relevant is voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten feiten en de kwalificatie ervan. Zoals hierna zal blijken hadden de verdachte en zijn medeverdachten het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd. De prijzen werden van te voren bepaald en opgehoogd, terwijl de offertes in samenspraak met de verdachte en de medeverdachten werden ingediend. Van tevoren was al bekend dat de verdachte, dan wel de medeverdachte de opdracht zou krijgen en tegen welke prijs. De verdachten hebben het aan Vestia doen voorkomen dat de regels van de (openbare) aanbestedingsprocedure waren gevolgd. Bij deze gang van zaken en gelet op hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, is beantwoording van de vraag of de geoffreerde prijzen marktconform waren niet relevant voor de strafrechtelijke beoordeling van de verweten valsheid in geschrift, omkoping en oplichting.
Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
De facturen van [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6]
Zoals hierna zal blijken heeft [medeverdachte 1] met zijn bedrijf [medeverdachte 6] diverse malen facturen aan [medeverdachte 4] gestuurd terzake verschillende werkzaamheden. Volgens de verdachte heeft hij gedurende een periode van anderhalf jaar intensief met [medeverdachte 1] bij diverse projecten samengewerkt, waarbij [medeverdachte 1] werkzaamheden voor [medeverdachte 4] heeft verricht.
De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte onaannemelijk. Bij de FIOD hebben zowel de verdachte als [medeverdachte 1] zich op hun zwijgrecht beroepen bij vragen over (het bedrijf van) de ander. De verdachte heeft voor het eerst ter terechtzitting en daar slechts in algemene termen verklaard over deze samenwerking. Hij heeft niet specifiek kunnen uitleggen waaruit die samenwerking bestond en wat voor specifieke werkzaamheden [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] voor [medeverdachte 4] heeft uitgevoerd. Op de facturen stonden ook slechts zeer summiere omschrijvingen van de verrichte werkzaamheden, omschrijvingen die in geen verhouding stonden tot de omvang van de projecten en de aanzienlijke bedragen die [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] heeft gefactureerd.
De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [medeverdachte 1] met zijn bedrijf [medeverdachte 6] geen werkzaamheden voor [medeverdachte 4] heeft verricht en dat de door [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] verstuurde facturen slechts zijn bedoeld om de te verdelen bedragen – zie hierna – door te sluizen aan [medeverdachte 1].
De rechtbank acht ook de verklaring van de verdachte dat hij niet wist van de te verdelen bedragen, onaannemelijk. Uit de bewijsmiddelen volgt immers dat hij op 18 februari 2016 van [medeverdachte 1] een e-mailbericht van [medeverdachte 2] doorgestuurd heeft gekregen met – per project – de stand van zaken van de te verdelen bedragen. Bovendien heeft de verdachte al op 30 november 2015 een e-mail van [medeverdachte 1] gekregen waarin deze hem meedeelt dat de kosten van aankoop en levering van kozijnen aan het privé adres van [medeverdachte 2] ad (afgerond) € 11.000,- verrekend wordt met de overige te verdelen bedragen en dat er zodoende ‘€ 830 overblijft om tussen ons te verdelen’. De ontkenning van de verdachte is mede gelet op deze mail ongeloofwaardig.
De verdeelplannen
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de inhoud van de aangetroffen verdeelplannen en zal daarom deze verdeelplannen als uitgangspunt gebruiken bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat hetgeen in de verdeelplannen staan vermeld, niet (goeddeels) is geëffectueerd. De eerdergenoemde e-mail van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] aan de verdachte van 18 februari 2016 is verzonden nadat de projecten [project 1], [project 2] en [project 3] waren afgerond, zo heeft de verdachte ter zitting verklaard. Het is ook aannemelijk geworden dat er een te verdelen bedrag overbleef. De verdachte heeft immers samen met zijn medeverdachten het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd, waarbij de prijzen van te voren werden bepaald en opgehoogd.
Offerte [project 4]
[medeverdachte 4] heeft een offerte van 26 mei 2015 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [project 4] voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund en [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 113.637,02 (exclusief BTW).
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt, nu deze offerte met een bedrag van minimaal € 25.000,- is opgehoogd. Die ophoging blijkt uit het verdeelplan dat bij [medeverdachte 1] werd aangetroffen, waarin bij de regel met de omschrijving '[adres 1]' het volgende stond vermeld:
Bedrag opdracht € 113.636,36
Uitgevoerd € 88.636,36
Te verdelen € 25.000,00
J € 8.333,33
M € 8.333,33
C € 8.333,33
Hieruit leidt de rechtbank af dat ten aanzien van dit project € 25.000,- was te verdelen tussen [medeverdachte 1] (“J”), [medeverdachte 3] (“M”) en [medeverdachte 2] (“C”).
Dat de geplande verdeling vervolgens ook heeft plaatsgehad, blijkt wel uit het feit dat [medeverdachte 1] een drietal facturen d.d. 7, 12 en 21 oktober 2015 aan [medeverdachte 4] heeft gestuurd voor elk € 10.000,- (‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 1]’) en dat [medeverdachte 4] die facturen op diezelfde dagen heeft betaald. Zoals hiervoor reeds overwogen, is onaannemelijk dat de betaling van deze facturen betrekking heeft op feitelijk uitgevoerde werkzaamheden. De rechtbank concludeert dan ook dat hiermee het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Facturen [project 2]
In de periode van 14 september 2015 tot en met 17 december 2015 heeft [medeverdachte 4] meerdere facturen met een totaalbedrag van € 122.785,95 (exclusief BTW) met betrekking tot het vervangen van kozijnen aan de [adres 2] en [adres 3] te Rotterdam aan Vestia gestuurd. De rechtbank begrijpt dat het ging om het vervangen van kozijnen en puien van winkels, zogenaamd bedrijfsonroerend goed, afgekort ‘bog’. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van in totaal € 21.100,- (€ 19.100,- + € 2.000,-), zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Volgens een aangetroffen verdeelstaat werd, onder vermelding van ‘BOG panden met rolluiken’, een bedrag van € 19.100,- verdeeld tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “C” ([medeverdachte 2]). Een bedrag van € 2.000,- werd verdeeld tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “M” ([medeverdachte 3]). Het totaal bedrag van € 21.100,- komt overeen met het bedrag dat door [medeverdachte 2] in het e-mailbericht van 18 februari 2016 aan [medeverdachte 1] wordt genoemd, en dat binnen vijf kwartier aan de verdachte is doorgezonden. In voornoemd e-mailbericht geeft [medeverdachte 2] de stand van zaken van dat moment door aan [medeverdachte 1]:
“Bog panden zat in € 21.100,- in de hoofdsom”
Dit ‘te verdelen’ bedrag is vervolgens ook goeddeels aan [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] en via hem en een derde – [bedrijf 5] – bij [medeverdachte 2] terecht gekomen. Dat blijkt uit de volgende betaalstroom.
Bij factuur van 2 december 2015 heeft [medeverdachte 6] € 17.192,- aan [medeverdachte 4] gefactureerd. [medeverdachte 4] heeft dit bedrag ook overgemaakt aan [medeverdachte 6].
[bedrijf 5] heeft vervolgens op 2 december 2015 € 10.000,- aan [medeverdachte 6] gefactureerd. [bedrijf 1] heeft vervolgens per factuur van 11 december 2015 een bedrag van € 10.000,- aan [bedrijf 5] gefactureerd. De getuige [getuige 1], de eigenaar van [bedrijf 5] BV, heeft verklaard dat deze facturen vals zijn en dat er voor deze facturen geen werkzaamheden heeft plaatsgevonden. Hij heeft deze facturen op verzoek van [medeverdachte 1] opgemaakt.
Hoewel het verdeelplan melding maakt van een te verdelen bedrag van € 19.100,-, gaat de rechtbank ervanuit, gelet onder andere op het tijdsverloop en de verklaring van [getuige 1] dat er fictieve werkzaamheden in rekening werden gebracht, dat de factuur van 2 december 2015 van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] bedoeld is om het te verdelen en opgehoogde bedrag door te sluizen naar [medeverdachte 1] en vervolgens via [bedrijf 5] naar [medeverdachte 2].
Facturen [project 3]
In de periode van 30 september 2015 tot en met 14 december 2015 heeft [medeverdachte 4] diverse facturen voor een totaalbedrag van € 142.546,79 (exclusief BTW) met betrekking tot project '[adres 4] Rotterdam' aan Vestia gestuurd. Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze facturen valselijk zijn opgemaakt, aangezien deze zijn opgehoogd met een bedrag van € 61.190,99.
Volgens een aangetroffen verdeelplan bedraagt het totaal te verdelen bedrag met betrekking tot (meerdere) werkzaamheden aan [adres 4] te Rotterdam in totaal € 61.190,99, te verdelen tussen “J” ([medeverdachte 1]) en “C” ([medeverdachte 2]). Het bedrag van € 61.190,99 staat ook vermeld in het e-mailbericht van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1], doorgezonden aan de verdachte, waarin [medeverdachte 2] de stand van zaken doorgeeft aan [medeverdachte 1]
“Stand van zaken
…
Boudewijn zat in € 61.190,99 in de hoofdsom €43.652,- dak €4.999,98 hwa's 8.000,- metselwerk € 3.539,01 verhuurzaken €1.000,-
…
Gr. [medeverdachte 2]”
De bedragen in voornoemd e-mailbericht komen ook terug in het aangetroffen verdeelplan, in de bij [medeverdachte 4] aangetroffen stukken en in de stukken die door Vestia zijn overgelegd.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving '[adres 4] dak' € 24.999,98 en zijn de werkzaamheden uitgevoerd voor € 20.000,00.
In de digitale stukken van [medeverdachte 4] is met betrekking tot de werkzaamheden aan het dak van [adres 4] een overzicht/berekening aangetroffen met een totaalbedrag van € 20.001,61. Door Vestia is een factuur inzake de werkzaamheden aan het dak van [adres 4] te Rotterdam een bedrag van € 24.999,98 (exclusief BTW) betaald.
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 4] meer metselwerk opgenomen voor een bedrag van € 4.739,01 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 1.200,00. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 4] uitgeleverd inzake het herstellen van het metselwerk aan de achtergevels aan [adres 4]. De factuur bedraagt € 4.739,01 (exclusief BTW).
In het verdeelplan is een bedrag voor [adres 4] meerwerk hwa opgenomen voor een bedrag van € 34.987,37 en zou het werk zijn uitgevoerd voor € 26.987,37. Het te verdelen bedrag betreft € 8.000,-.
Volgens het verdeelplan bedraagt het bedrag van de opdracht met de omschrijving “verhuur extra [adres 4]” € 16.820,34 en zou de opdracht zijn uitgevoerd voor € 15.820,34. Het te verdelen bedrag betreft € 1.000,-. Door Vestia is de factuur van [medeverdachte 4] uitgeleverd inzake deze werkzaamheden aan [adres 4]. De factuur bedraagt € 16.820,34 (exclusief BTW).
Bij [medeverdachte 1]/[medeverdachte 6] zijn twee facturen aangetroffen, waarmee [medeverdachte 6] factureert aan [medeverdachte 4] met als omschrijving “[adres 4] Vestia”. Het totaal van de twee facturen bedraagt € 12.168,82. Dat voor dit bedrag werkzaamheden zijn uitgevoerd blijkt nergens uit. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat hiermee een deel van het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Factuur [project 4]
[medeverdachte 4] heeft een factuur d.d. 4 november 2015 met betrekking tot [project 4] met een totaalbedrag van € 4.450,- (exclusief BTW) aan Vestia gestuurd. Deze factuur is ook door Vestia voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 3.950,- , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Volgens de bij [medeverdachte 2] aangetroffen verdeelplannen komt het totaal van de te verdelen bedragen bij [adres 5] uit op in totaal € 10.114,33, gelijk te verdelen tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voorts staat in het verdeelplan vermeld dat de werkzaamheden met betrekking tot “Dakbeschot hoog” ten bedrage van € 4.450,- voor € 500,- zijn uitgevoerd, waardoor het te verdelen bedrag op € 3.950,- uitkomt. In de berekening 'Facturen [adres 5]' die in de administratie van [medeverdachte 4] is aangetroffen, staat onder meer bij “Houtrot hoge dak” een bedrag van € 4.450,- als factuurbedrag. Bij “Kosten Jan” staat een bedrag van € 3.950,- vermeld.
Uit de bewijsmiddelen blijkt voorts dat met betrekking tot het opstellen van de offerte met betrekking tot deze werkzaamheden overleg is geweest tussen de verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Na goedkeuring door [medeverdachte 2] werd de offerte op zijn verzoek naar de werkmail van [medeverdachte 2] gestuurd.
Tevens heeft [medeverdachte 1] op 2 december 2015 te 14.05 uur een e-mailbericht aan [getuige 2], een medewerker van [medeverdachte 4], gestuurd met als bijlage “faktuurnr 15053 [medeverdachte 4].xls”.
Om 14:13 uur heeft [getuige 2] een e-mailbericht naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage “Factuur 15053 [medeverdachte 6].pdf”. Deze factuur van [medeverdachte 6] is gericht aan [medeverdachte 4]. De factuurdatum is 2 december 2015 en het bedrag van de factuur is € 17.192,- met de omschrijving “Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 5]”. Dit bedrag is ook door [medeverdachte 4] overgemaakt naar [medeverdachte 6].
Gelet op de afstemming tussen [verdachte], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], en de omstandigheid dat een medewerker van [medeverdachte 4] een aan [medeverdachte 4] gerichte factuur heeft opgesteld, zogenaamd afkomstig van [medeverdachte 6], gaat de rechtbank ervan uit dat met de betaling van deze factuur het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Factuur [project 1]
[medeverdachte 4] heeft een factuur d.d. 9 september 2015 met een bedrag van € 20.363,21 met betrekking tot het saneren van houtrot en het schilderen van kozijnen aan Vestia gestuurd. Deze factuur is ook door Vestia voldaan.
De rechtbank is van oordeel dat deze factuur valselijk is opgemaakt, aangezien deze is opgehoogd met een bedrag van € 3.000,- , zonder dat daar werkzaamheden tegenover stonden.
Uit een verdeelplan die [medeverdachte 2] op 6 april 2016 aan [medeverdachte 1] heeft gestuurd, blijkt dat ten aanzien van de opdracht “houtrot [adres 1] extra” een bedrag van € 3.000,- te verdelen is tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Het bedrag van de opdracht is € 20.363,21 en is uitgevoerd voor € 14.000,-.
In het e-mail bericht van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1], dat is doorgestuurd aan de verdachte en dat als onderwerp heeft 'stand van zaken' staat met betrekking tot de werkzaamheden aan het [adres 1] het volgende:
“Hoi [medeverdachte 1],
Stand van zaken
Oleanderplein zat in 36.243,70 op de hoofdsom € 25.000,- putten € 1.281,49 schilderwerk + houtrot € 9.363,21 draairamen buurthuis 599,-
Volgens een berekening op het verdeelplan bedraagt het te verdelen bedrag:
Opdracht € 20.363,21
Uitgevoerd € 14.000,00
Te verdelen € 6.363,21
Extra voordeel € 3.000,00
Totaal € 9.363,21.
Dit totaal bedrag van € 9.363,21 komt overeen met het bedrag genoemd in de email van 18 februari 2016 van [medeverdachte 2].
Ook staat op het verdeelplan onder het kopje ‘gefact’ een bedrag van € 10.000 vermeld. Dat komt weer overeen met de overschrijving door [medeverdachte 4] op 9 oktober 2015 van een bedrag van € 10.000,00 naar de bankrekening van [medeverdachte 6]. Gelet op deze overeenkomstigheden concludeert de rechtbank dat hiermee het te verdelen bedrag is doorgesluisd naar [medeverdachte 1].
Offerte [project 5]
[medeverdachte 4] heeft een offerte d.d. 3 mei 2016 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 6] te Rotterdam voor een totaalbedrag van € 169.662,10 euro (exclusief BTW). Vestia heeft de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund en [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 169.662,10 (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat [medeverdachte 4] in eerste instantie een offerte heeft opgemaakt met een totaalbedrag van € 226.435,54 exclusief BTW. Op verzoek van [medeverdachte 2] werd de offerte aangepast naar € 143.203,39 exclusief BTW.
[medeverdachte 2] heeft vervolgens aan [medeverdachte 1] een offerte van [bedrijf 6] doorgestuurd met een bedrag van € 170.126,15 exclusief BTW met de tekst:
[medeverdachte 1],
De eerste prijs die ik binnen heb.
Worden we niet blij van.
[medeverdachte 1] heeft vervolgens [medeverdachte 2] geantwoord met de mededeling:
We zijn aan het sleutelen
Ongeveer een half uur later heeft de verdachte een e-mailbericht naar [medeverdachte 1] gestuurd met als bijlage een offerte met een totaalbedrag van € 169.662,10 exclusief BTW. Deze offerte is door [medeverdachte 1] doorgestuurd aan [medeverdachte 2].
Op 24 juni 2016 en 12 aug 2016 heeft [medeverdachte 4] telkens een bedrag van € 10.000,- overgemaakt aan [medeverdachte 6], in totaal € 20.000,-. Blijkens een factuur van [medeverdachte 6] van 11 aug 2016 gaat het om ‘Diverse werkzaamheden Vestia Rotterdam [adres 6]’
Uit het voorgaande blijkt van afstemming tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte bij het opmaken van de offerte van [medeverdachte 4], en van betaling van [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] voor niet nader benoemde werkzaamheden aan [adres 6]. Gelet hierop, en gelet op de omstandigheid dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en de verdachte al eerder op vergelijkbare wijze offertes vooraf afstemden en niet uitgevoerde werkzaamheden bij Vestia in rekening brachten, concludeert de rechtbank dat deze offerte van [medeverdachte 4] in is aangepast en daarom valselijk is opgemaakt.
Offertes en facturen [project 6]
[medeverdachte 4] heeft een offerte d.d. 1 maart 2017 aan Vestia gestuurd betreffende werkzaamheden aan [adres 7] voor een totaalbedrag van € 119.232,- (exclusief BTW).
De rechtbank is van oordeel dat deze offerte valselijk is opgemaakt.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat deze offerte op verzoek van en in samenspraak met [medeverdachte 1] is opgemaakt, terwijl al vast stond dat niet [medeverdachte 4], maar [medeverdachte 6], de opdracht zou krijgen, omdat die de laagste prijs offreerde. In totaal zijn drie offertes uitgebracht aan Vestia: van [medeverdachte 6], van [medeverdachte 4] en van [bedrijf 7]. Alle drie de offertes zijn evenwel afkomstig van [medeverdachte 1] en de verdachte. Zo heeft [medeverdachte 1] aan de verdachte gevraagd om de offerte van [medeverdachte 6] aan te bieden voor € 115.200,00, en heeft [medeverdachte 1] een van [bedrijf 7] ontvangen offerte ten bedrage € 39.600,- verhoogd naar een bedrag van € 123.264,00 exclusief BTW. De verdachte heeft namens [medeverdachte 4] een offerte ingediend van € 119.232,- Zodoende hebben de verdachte en [medeverdachte 1] het offerte- en aanbestedingstraject gemanipuleerd. [medeverdachte 6] heeft deze opdracht ook gegund gekregen van Vestia voor een opdrachtsom van € 115.200,00.
Uiteindelijk kon [medeverdachte 6] de opdracht niet uitvoeren en heeft Vestia de opdracht aan [medeverdachte 4] gegund. [medeverdachte 4] heeft daarop de opdracht uitgevoerd, althans dat laten doen door [bedrijf 7]. Hiervoor zijn meerdere facturen gestuurd aan Vestia door [medeverdachte 4] voor een totaalbedrag van € 115.000,- (exclusief BTW). Deze facturen zijn ook door Vestia betaald.
Volgens een aangetroffen verdeelplan bij [medeverdachte 2] is deze opdracht uitgevoerd voor € 59.500,- en is er een bedrag van € 55.500,- te verdelen tussen twee personen. Bij [medeverdachte 4] werden ook facturen van [bedrijf 7] aan [medeverdachte 4] aangetroffen met een totaalbedrag van € 47.980,34. De getuige [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij deze opdracht voor [medeverdachte 4] heeft uitgevoerd voor voornoemd bedrag.
De rechtbank is van oordeel dat ook deze offerte en facturen valselijk zijn opgemaakt, nu deze met € 55.500,- zijn opgehoogd, een extra bedrag dat vooraf was afgesproken en waartegenover geen werkzaamheden stonden.
Feit 2
De rechtbank overweegt dat uit de genoemde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte giften heeft gedaan aan [medeverdachte 2] om zo opdrachten bij Vestia binnen te halen. De offertes en facturen van [medeverdachte 4] aan Vestia zijn door de verdachte in samenspraak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgehoogd. Volgens de verdeelplannen zijn de opgehoogde bedragen, al dan niet via het bedrijf van [medeverdachte 1] ([medeverdachte 6]), verdeeld tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Ook heeft de verdachte in samenspraak met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een offerte ingediend waarvan van tevoren al vast stond dat [medeverdachte 4] de opdracht niet zou krijgen. De giften aan [medeverdachte 2] bestonden uit het geldbedrag dat het verschil was tussen het gefactureerde geldbedrag aan Vestia en het geldbedrag waarvoor de werkzaamheden daadwerkelijk werden verricht. De belofte van betaling van dit geldbedrag zorgde ervoor dat [medeverdachte 2] de opdracht tot werkzaamheden gunde aan de [medeverdachte 4].
Dat de verdachte ook giften heeft gedaan aan [medeverdachte 3] kan op grond van de stukken in het dossier niet wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank spreekt de verdachte dan ook voor dat gedeelte – de omkoping van [medeverdachte 3] – vrij.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aan [medeverdachte 2] de na te noemen giften zijn gedaan:
- een deel van € 55.500,- ten aanzien van [project 6];
- een deel van € 36.243,70 ten aanzien van [project 1];
- een deel van € 19.100,- ten aanzien van [project 2];
- een deel van € 61.190,99 ten aanzien van [project 3];
- een deel van € 10.114,33 ten aanzien van [project 4].
Voorts heeft de verdachte samen met [medeverdachte 1] op verzoek en volgens gedetailleerde specificatie van [medeverdachte 2] bouwmaterialen ter waarde van € 10.169,55 en € 19.256,53 bij de woning van [medeverdachte 2] laten afleveren, zonder dat [medeverdachte 2] daarvoor betaalde.
Uit het verhoor van de getuige [getuige 4] volgt dat [medeverdachte 2] geen toestemming had om bemiddelingswerkzaamheden uit te voeren en hiervoor een vergoeding van die bedrijven te ontvangen, zodat [medeverdachte 2] heeft gehandeld in strijd met zijn plicht.
Feit 3
De verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben willens en wetens te hoge offertes en facturen opgesteld en ingediend bij Vestia. Zij hebben het door Vestia teveel betaalde bedrag vervolgens via het bedrijf van [medeverdachte 1] op basis van valse facturen doorgesluisd naar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan oplichting van Vestia. Door de frauduleuze constructies is bij Vestia een onjuiste voorstelling van zaken ontstaan en daarvan is misbruik gemaakt door de verdachten. Hierdoor hebben zij Vestia bewogen tot het aangaan van overeenkomsten met [medeverdachte 4] en afgifte van aanzienlijke geldbedragen. Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia een geldbedrag van
- € 55.500,- exclusief BTW ([project 6];
- € 9.363,21 exclusief BTW ([project 1]);
- € 21.100,- exclusief BTW ([project 2]);
- € 61.190,99 euro exclusief BTW ([project 3]);
- € 26.458,71 euro exclusief BTW ([project 5]);
teveel overgemaakt aan [medeverdachte 4].
Voor het project [project 1] verklaart de rechtbank alleen het bedrag van € 9.363,21 bewezen omdat dit betrekking heeft op een factuur die Vestia heeft betaald. Andere facturen van het project [project 1] zijn niet door Vestia maar door de Vereniging Van Eigenaren van het complex betaald.
Feit 4
Uit de bankmutaties van [medeverdachte 6] komt naar voren dat [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] in 2015 in totaal € 145.901,35 heeft overgemaakt.
In 2016 heeft [medeverdachte 4] in totaal € 121.850,84 overgemaakt naar [medeverdachte 6].
In het verdeelplan DOC-133-4 met betrekking tot het jaar 2017 staat [medeverdachte 4] vermeld met een opdracht waarop volgens het verdeelplan een bedrag van € 55.500,- is verdeeld tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1].
Door de genoemde frauduleuze constructies heeft Vestia teveel betaald aan [medeverdachte 4] voor de opdrachten die het [medeverdachte 4] gunde. [medeverdachte 4] heeft deze teveel betaalde bedragen – de precieze sommen staan hiervoor per jaar weergegeven – op haar beurt weer overgemaakt naar [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 2]. De verdachte en haar medeverdachten waren er van op de hoogte dat dit geld door misdrijf, namelijk door oplichting en het indienen van valse offertes en facturen, is verkregen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte een geldbedrag heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en omgezet, terwijl zij wist dat dit van misdrijf afkomstig was. Gelet op de periode en de regelmaat waarmee de frauduleuze handelingen zijn gepleegd acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van gewoontewitwassen.
Daderschap rechtspersoon / Feitelijk leidinggeven:
De rechtbank stelt voorop dat een rechtspersoon als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt indien de gedraging in redelijkheid aan de rechtspersoon kan worden toegerekend. Die toerekening is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt daarbij is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. De rechtbank overweegt dat de strafbare handelingen werden verricht door of onder verantwoordelijkheid van de bestuurder van het bedrijf. Deze handelingen pasten in de normale bedrijfsvoering van [medeverdachte 4] en er werd over een langere periode met regelmaat op deze wijze gehandeld. Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de handelingen zijn verricht in de sfeer van de rechtspersoon en dat de rechtspersoon derhalve als dader van een strafbaar feit kan worden aangemerkt.
Bij de vraag of er sprake is van feitelijk leidinggeven dient niet uitsluitend de juridische positie te worden betrokken, maar ook de feitelijke positie van de verdachte bij de rechtspersoon en het gedrag dat de verdachte heeft vertoond of nagelaten op grond waarvan hij geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijke leiding te hebben gegeven.
De rechtbank overweegt dat de verdachte de bestuurder was van [medeverdachte 4] en dat hij heeft verklaard dat hij verantwoordelijk is voor de dagelijkse gang van zaken van het bedrijf. Op grond daarvan stelt de rechtbank vast dat de verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedragingen door [medeverdachte 4].
Eindconclusie
De rechtbank acht de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.