ECLI:NL:RBDHA:2021:14447

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 januari 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20-2419 20-2420
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en een eiser met de Ivoriaanse nationaliteit. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument EU/EER, die door de Staatssecretaris was afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag beoordeeld in het licht van de zorg- en opvoedingstaken die de eiser voor zijn minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft, zou verrichten. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon verrichtte, zoals vereist door het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser en de andere ouder summier waren en niet objectief verifieerbare informatie bevatten. De rechtbank stelde vast dat de zorg- en opvoedingstaken die de eiser verrichtte, niet meer waren dan marginale taken, en dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie tussen de eiser en zijn zoon die zou vereisen dat de eiser een verblijfsrecht zou krijgen op basis van artikel 20 van het VWEU. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/2419 en AWB 20/2420
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 27 januari 2021 in de zaak tussen
[eiser]
,eiser/verzoeker
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Kiliҫ-Arslan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Peeters).

Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen en bepaald dat eiser Nederland en de EU binnen vier weken moet verlaten.
Bij besluit van 27 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [1971] en heeft de Ivoriaanse nationaliteit. Hij heeft een minderjarige zoon, [zoon], geboren op [2018], die de Nederlandse nationaliteit heeft. Op 20 juni 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om zijn verblijf als verzorgende ouder van zijn zoon aan het EU-recht te toetsen ten behoeve van de afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft als bewijs van zijn zorg- en opvoedingstaken een brief van de crèche en verklaringen van de moeder en van hem zelf overgelegd.
2. Het bestreden besluit gaat over de vraag of eiser in voldoende mate heeft aangetoond dat hij daadwerkelijke zorg- en/of opvoedingstaken voor zijn zoon [zoon] verricht.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn zoon (heeft) verricht. De verklaringen van eiser en de andere ouder zijn niet objectief. Met de verklaring van de crèche is onvoldoende aangetoond dat eiser daadwerkelijk zijn zoon dagelijks brengt en haalt. Bovendien is daarmee nog geen sprake van het verrichten van meer dan marginale zorgtaken. Dat het kind elk weekend bij eiser verblijft, is op geen enkele wijze aangetoond.
4. Eiser stelt in beroep dat hij wel degelijk met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij dagelijks intensief contact heeft met zijn zoon. Verder voert eiser aan dat het besluit in strijd is met het Unierecht, met het arrest Chavez-Vilchez en dat verweerder te kwader trouw heeft gehandeld. Als verweerder twijfels heeft over de aanvraag van eiser, dan had hij eiser in bezwaar moeten horen. Eiser betoogt verder dat het uitgangspunt van verweerders beleid dat indien slechts ‘marginale zorgtaken’ worden verricht, geen sprake is van daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind, in strijd is met het arrest Chavez-Vilchez. Het gaat om de persoonlijke, emotionele en lichamelijke ontwikkeling van het kind en de rol die de ouder hierin speelt. Ook ontbreekt een belangafweging, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste rechten die aan de status van EU-burger zijn verbonden. Daarvan is sprake als een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kind, dat de nationaliteit heeft van die lidstaat, verblijft, als gevolg waarvan het betrokken kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Hierbij moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg heeft over het kind en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. Dat de andere ouder, burger van de Unie, de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, is een relevant gegeven maar volstaat niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de andere ouder en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan die ouder een verblijfsrecht in de lidstaat wordt geweigerd. Om te kunnen vaststellen of sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding, moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met beide ouders en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
7. Uit de punten 76 tot 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
8. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat onder meer dat zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind worden aangemerkt.
Zorg- en opvoedingstaken en gestelde afhankelijkheidsrelatie
9. De beoordeling van de zorgtaken – zijn die marginaal of niet – maakt onderdeel uit van de beoordeling van de vraag of tussen de vreemdeling en het minderjarige kind sprake is van een zodanige afhankelijkheidsrelatie dat het minderjarige kind gedwongen zou zijn de vreemdeling te volgen en daarmee het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Dát is uiteindelijk het bepalende criterium. De beoordeling van de zorgtaken is daarmee altijd een feitelijke beoordeling van alle individuele omstandigheden, ongeacht de uitgangspunten die verweerder daarover in zijn beleid opneemt. De rechter zal daarom ook altijd per individueel geval beoordelen hoe verweerder daar invulling aan heeft gegeven.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser zijn stelling dat hij daadwerkelijke zorgtaken voor zijn kind uitoefent als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez onvoldoende heeft aangetoond. De verklaringen van eiser zelf en van de moeder zijn summier en bevatten ook geen objectief verifieerbare informatie. De verklaring van de crèche heeft verweerder onvoldoende mogen vinden, omdat verweerder terecht heeft gesteld dat het brengen en halen naar de crèche niet meer dan marginale zorgtaken zijn. De door eiser ingebrachte foto’s geven, zonder nadere toelichting, ook geen ander beeld. Verweerder heeft van eiser mogen verlangen dat hij bijvoorbeeld een ouderschapsplan of een omgangsregeling had overgelegd, waaruit blijkt dat eiser betrokken is bij beslissingen over de opvoeding en ontwikkeling van zijn zoon.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zorgtaken van eiser voor zijn zoon op juiste wijze heeft beoordeeld en terecht heeft geconcludeerd dat eiser die zorgtaken voor zijn onvoldoende heeft aangetoond. Voor het inschakelen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt dat tussen eiser en zijn zoon niet is gebleken van de in het arrest Chavez-Vilchez bedoelde afhankelijkheidsrelatie en dat eiser daarom geen rechten ontleent aan artikel 20 van het VWEU. De beroepsgrond slaagt niet.
Hoorplicht
12. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Daarvan is in het onderhavige zaak sprake, gelet op wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd, omdat in bezwaar reeds duidelijk was dat eiser onvoldoende zorg- en opvoedingstaken verrichtte ten behoeve van zijn zoon en op wat in het voorgaande is overwogen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 27 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.