ECLI:NL:RBDHA:2021:14448

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20-2663
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de aanvraag voor verblijf als pleegkind in Nederland en de beoordeling van de aanvaardbaarheid van de toekomst in Marokko

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2021, werd de aanvraag van eiser voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als pleegkind afgewezen. Eiser, een 2,5 jaar oud kind uit Marokko, woonde bij zijn ouders, maar zijn tante in Nederland, die als referente optrad, wilde hem naar Nederland halen. De aanvraag werd afgewezen omdat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet overtuigd was dat eiser in Marokko geen aanvaardbare toekomst had. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen onaanvaardbare omstandigheden waren die de zorg voor eiser door zijn ouders of andere familieleden in Marokko uitsloten. De rechtbank benadrukte dat de belangen van het kind in de beoordeling moesten worden meegenomen, maar dat de staatssecretaris niet ten onrechte had gesteld dat er onvoldoende bewijs was voor een hechte band tussen eiser en referente. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd was met artikel 8 van het EVRM of artikel 3 van het IVRK, en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/2663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiser ingediende aanvraag van 14 september 2019 voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel ‘verblijf als pleegkind bij [A]’ afgewezen.
Bij besluit van 6 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, die via een Skypeverbinding aan de zitting heeft deelgenomen. Verder was op zitting aanwezig de in Nederland wonende tante van eiser, [referente] (hierna: referente). Zij werd telefonisch bijgestaan door een tolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is op de aanvraagdatum ruim 2,5 jaar oud en woont bij zijn ouders in Marokko. Referente is de zus van zijn moeder. Zij woont in Nederland met haar man en wil eiser graag naar Nederland halen om als pleegkind voor hem te kunnen zorgen. Volgens referente heeft de moeder een angststoornis en vertoont zij agressief gedrag richting eiser. Zij kan daarom niet meer voor eiser te zorgen. De vader heeft door zijn werk geen tijd om voor eiser te zorgen. Zij verwijst daarvoor naar de verklaringen van de ouders en de verklaringen van psychiater dr. [psychiater 1].
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat niet is aangetoond dat eiser in Marokko geen aanvaardbare toekomst heeft. Volgens verweerder is geen sprake van zodanige omstandigheden dat eiser niet of bezwaarlijk door zijn ouders of door naaste bloed- of aanverwanten in Marokko kan worden verzorgd. Verder zijn geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteiten aan referente als pleegouder het gezag over eiser hebben toegekend. Ook voldoet referente, gezien de hoogte van haar inkomen, niet aan het middelenvereiste.
Wettelijk kader
3. De voor deze uitspraak van toepassing zijnde wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bespreking beroepsgronden
Onaanvaardbare toekomst?
4. Namens eiser is aangevoerd dat hij in Marokko geen aanvaarbare toekomst heeft. Referente is de enige die voor eiser kan zorgen. Met de overgelegde verklaringen is volgens eiser voldoende aangetoond dat zijn moeder dat niet meer kan. Referente gaat zo vaak mogelijk op vakantie naar Marokko om voor eiser te zorgen. Referente is bezig om de juridische stukken uit Marokko te regelen om aan te tonen dat zij de pleegouder van eiser is. Zij zal die stukken zo spoedig mogelijk overleggen.
5. De rechtbank stelt voorop dat uit de formulering van artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) volgt, dat bij de beantwoording van de vraag of eiser in Marokko een onaanvaardbare toekomst heeft, verweerder beoordelingsruimte heeft. De rechtbank moet verweerders standpunt daarover daarom terughoudend toetsen. Verder wordt op grond van het beleid in paragraaf B7/3.7.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) pas aangenomen dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
6. Met inachtneming van dit toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een situatie waarin eiser in Marokko geen aanvaardbare toekomst heeft. Dat de moeder psychische problemen heeft en dat de vader vanwege zijn werk niet voor eiser kan zorgen, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Met de overgelegde verklaringen van de ouders en van de psychiater is dat ook onvoldoende aangetoond. Uit de in bezwaar overgelegde verklaring van 22 oktober 2019 van psychiater dr. [psychiater 2] blijkt dat de moeder voor haar angststoornis zal worden behandeld. Daarmee is niet uitgesloten dat de moeder op termijn beter voor eiser kan zorgen. De verklaring van referente op zitting dat eiser wordt verwaarloosd, is niet nader onderbouwd met stukken. Niet gebleken is dat eiser niet door andere naaste familieleden kan worden verzorgd. Referente heeft op zitting verklaard dat de oma voor eiser zorgt. Dat de oma die zorg vanwege haar leeftijd niet meer kan verlenen, is niet aangetoond. Evenmin is aangetoond dat de vader tijdens zijn werk niet voor vervangende opvang voor eiser kan zorgen.
Beroep op artikel 8 EVRM en op artikel 3 IVRK
7. Namens eiser is aangevoerd dat de weigering om hem een mvv te verlenen in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en met artikel 3 van het Verdrag voor de rechten van het kind (IVRK). Verweerder heeft bij zijn belangenafweging ten onrechte ‘the best interest of the child’ niet betrokken. Eiser verwijst in dit verband naar het arrest Maslov. [1] In het bestreden besluit zijn de belangen van eiser als minderjarig kind niet kenbaar gemotiveerd.
8. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat niet is aangetoond dat tussen eiser en referente sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
9. Volgens onderdeel B7/3.8.1 van de Vc kan tussen pleegouders en kinderen sprake zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven. Bij een relatie tussen tante en neef moet dan sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat voldoende feitelijke invulling wordt gegeven aan de relatie tussen eiser en referente om te kunnen spreken van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft terecht gesteld dat niet is aangetoond dat tussen referente en eiser hechte persoonlijke banden aanwezig zijn. Het (dagelijks) telefonisch contact, de financiële ondersteuning door referente vanuit Nederland en haar bezoek in Marokko tijdens vakanties, heeft verweerder hiervoor onvoldoende kunnen vinden. De rechtbank begrijpt dat de band tussen referente en eiser bijzonder is, maar dat op zichzelf is onvoldoende om te vallen onder de bescherming van artikel 8 EVRM. Gelet hierop wordt niet toegekomen aan de belangenafweging.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op artikel 3 van het IVRK evenmin kan slagen. Dit artikel strekt niet tot meer dan dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit het belang van het kind kenbaar meegewogen in het kader van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich daarmee voldoende rekenschap gegeven van de belangen van eiser en referente.
Motivering bestreden besluit
11. De rechtbank oordeelt verder dat de beroepsgrond dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat een onjuist toetsingskader is gehanteerd niet slaagt. Het toetsingskader en de rechtspraak waarop eiser zich heeft beroepen ziet op een aanvraag mvv voor nareis en niet, zoals hier, op een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid. Van een onvoldoende gemotiveerd besluit is daarom geen sprake.
Horen in bezwaar
12. Tot slot is gesteld dat verweerder referente in bezwaar had moeten horen.
13. Ook deze beroepsgrond van eiser slaagt naar het oordeel van de rechtbank niet. Van het horen in de bezwaarprocedure mag een bestuursorgaan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb afzien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank acht hierbij van belang dat eiser in de bezwaarprocedure geen nieuwe documenten heeft overgelegd waaruit blijkt dat zijn ouders niet meer voor hem kunnen zorgen. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank aan voormelde maatstaf voldaan en mocht verweerder van horen afzien.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Mollerus, griffier. De beslissing is uitgesproken en bekendgemaakt op 2 februari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Artikel 3.28 van het Vb
1. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet; en
b. die naar het oordeel van Onze Minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
(…)
Paragraaf B/3.7.1 van de Vc

Buitenlandse pleegkinderen

De IND beschouwt als buitenlandse pleegkinderen vreemdelingen die:
• om andere redenen dan adoptie in hun belang naar Nederland worden overgebracht; en
• worden geplaatst in een pleeggezin waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de biologische of juridische ouders innemen.
De IND neemt aan dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.
De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
(…)
Artikel 8 van het EVRM:
1. Een ieder heeft het recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 3 van het IVRK
1. Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.
2. De Staten die partij zijn, verbinden zich ertoe het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en nemen hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen.
3. De Staten die partij zijn, waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen, met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid,

Voetnoten

1.Arrest van 23 juni 2008 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Maslov t. Oostenrij, nr. 1638/03.