ECLI:NL:RBDHA:2021:14475

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
20/6049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure omtrent arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. A.B.B. Beelaard, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat hem per 11 december 2019 meer arbeidsgeschikt achtte dan voorheen, met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 74,01%. Eiser was van mening dat hij ten onrechte niet was gehoord over de nieuw geduide functies en dat de motivering van het besluit ondeugdelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld om gehoord te worden, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht van € 48,- aan eiser dient te vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.B.B. Beelaard),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: A. Arabhani).

Procesverloop

Bij besluit van 14 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij vanaf 11 december 2019 meer arbeidsgeschikt is dan voorheen, en dat hij voor 74,01% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de aan hem op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) toegekende loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) wijzigt echter niet.
Bij besluit van 7 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat eiser vanaf 11 december 2019 voor 73,07% arbeidsongeschikt is te beschouwen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was werkzaam als stafmedewerker bij [organisatie] voor 38 uur per week. Op 8 oktober 2012 heeft hij zich vanwege nek- en schouderklachten ziek gemeld bij zijn werkgever. Per 15 oktober 2014 is aan hem per einde wachttijd een WIA-uitkering toegekend met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 45,39%. Daarnaast bleef eiser 20 uur per week doorwerken in aangepaste eigen werkzaamheden en het loon werd verrekend met de WIA-uitkering. Vanaf 14 juni 2017 ontving hij een loonaanvullende uitkering. Op 13 november 2017 is eiser ook uitgevallen voor de 20 uur per week die hij nog werkte. Daarom ontving hij vanaf die datum een Ziektewet-uitkering.
2. De ex-werkgever draagt het financiële risico voor de uitkering en heeft daarom op
4 november 2019 bij verweerder om een herbeoordeling verzocht. Naar aanleiding daarvan heeft een medisch en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. De primaire verzekeringsarts heeft op 20 december 2019 een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld, geldig vanaf 13 november 2019, en voor de periode vanaf de ziekmelding op
13 november 2017, beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. Er is een urenbeperking van 2 uur per dag en 10 uur per week aangenomen. Daarnaast heeft de primaire verzekeringsarts op 20 december 2019 een FML opgesteld, geldig vanaf 11 december 2019, waarin een urenbeperking wordt aangenomen van 6 uur per dag en 30 uur per week. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 14 januari 2019 een aantal functies genoemd die eiser met inachtneming van zijn beperkingen nog zou kunnen verrichten en aan de hand daarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 74,01%.
3. In het kader van de heroverweging in bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) in het rapport van 30 juli 2020 geoordeeld dat de belastbaarheid van eiser vanaf 11 december 2019, zoals weergegeven in de FML van 20 december 2020 niet is overschat, met uitzondering van de eerder gegeven beperking ten aanzien van de hand- en vingervaardigheid van de niet dominante linkerhand. Hij heeft vervolgens op 30 juli 2020 een nieuwe FML opgesteld, geldig vanaf 11 december 2019, waarbij hij de beperkingen op het punt van het sociaal functioneren heeft laten vallen. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapportage van 3 augustus 2020 zijn heroverweging gebaseerd op de in bezwaar aangepaste FML van 30 juli 2020. Hij heeft de functie van Machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122) laten vervallen en daarvoor in de plaats nieuwe functies geduid, namelijk Medewerker bibliotheek (SBC-code 553010) en Telefonist Receptionist (SBC-code 515204). De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens vastgesteld op 73,07%. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het rapport van de verzekeringsarts b&b en dat van de arbeidsdeskundige b&b ten grondslag gelegd.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen en voert aan dat sprake is van schending van de hoorplicht omdat hij ten onrechte niet is gehoord ten aanzien van de nieuw geduide functies. Voorts stelt eiser dat sprake is van een ondeugdelijke motivering omdat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom sprake is van een toegenomen belastbaarheid per 11 december 2019. Het gaat hierbij met name om het verschil tussen de periode van 13 november 2019 tot 11 december 2019 en de periode vanaf 11 december 2019. In de vanaf 13 november 2017 en 13 november 2019 geldende FML is een beperking aangenomen ten aanzien van het sociaal functioneren, die niet meer geldt vanaf 11 december 2019, onduidelijk is waarom. In de medische situatie van eiser is vanaf 11 december 2019 geen verandering gekomen ten opzichte van de periode daarvoor. Hetzelfde geldt ten aanzien van de urenbeperking. Tot 11 december 2019 werd de mogelijkheid om te werken zeer beperkt geacht, namelijk 2 uur per dag en tien uur per week en vanaf 11 december 2019 wordt de mogelijkheid om te werken nog slechts licht beperkt geacht en wordt een urenbeperking aangenomen van 6 uur per dag en 30 uur per week, zonder dat deze wijziging wordt toegelicht. Voorts stelt eiser dat de geduide functies niet alle voor eiser geschikt te achten zijn.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser dezelfde gronden aanvoert als in bezwaar. Eiser is van mening dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld maar onderbouwt dit niet met (nieuwe) medische gegevens. Met betrekking tot de arbeidskundige grieven verwijst verweerder naar de rapportage van de arbeidskundige b&b waarin al is aangegeven op welke gronden de functies op basis van de FML met instemming van de uitgangspunten van het CBBS passend geacht moeten worden.
6.1
Wat betreft de aangevoerde grond dat eiser in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord over de nieuw geduide functies overweegt de rechtbank als volgt.
6.2
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid gehoord te worden voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist.
7. Niet in geschil is dat eiser in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord over de voorgenomen wijziging van de beoordeling en de nieuw geduide functies. Tevens staat vast dat zich geen van de situaties van artikel 7:3 van de Awb heeft voorgedaan. Het horen is een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Gelet hierop is het bestreden besluit dan ook in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. Deze beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding - gelet op het nader te verrichten onderzoek door verweerder - om toepassing van de bestuurlijke lus. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van hetgeen hierna onder 9 wordt overwogen. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
9. Met het oog op het nieuwe besluit dat verweerder ter uitvoering van deze uitspraak moet nemen overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank voorshands niet overtuigd van de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Zo is onduidelijk of eiser op de datum in geding, 11 december 2019, nog in behandeling was voor zijn psychische problematiek. Dit dient nader door verweerder te worden onderzocht. Hiervoor zal eventueel nadere informatie moeten worden opgevraagd bij de behandelaars van eiser. Voorts heeft gemachtigde van eiser ter zitting nadrukkelijk verzocht om in het onderzoek de onder de tractusanamnese genoemde COPD, ADHD, hyperacusie en tinnitus mee te nemen. Ook de persisterende somatisatiestoornis in combinatie met het post-whiplashsyndroom en ADHD zijn aspecten waar nader onderzoek naar dient te worden verricht. Aan de hand van dit aanvullend onderzoek zal verweerder duidelijk en inzichtelijk moeten motiveren waarom eiser met ingang van 11 december 2019 op verschillende aspecten, zoals de urenbeperking, vergeleken met de periode daarvóór, toegenomen belastbaar wordt geacht.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op binnen 6 weken een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.