ECLI:NL:RBDHA:2021:14480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/2414
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking beroep in sociale zekerheidszaak

Op 27 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. S. Benali, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door G.M. Folkers-Hooijmans. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin werd gesteld dat zij meer arbeidsgeschikt was en dat haar WGA-uitkering niet zou wijzigen. Na een bestreden besluit op 23 februari 2021, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiseres beroep ingesteld. Echter, op 2 november 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en eiseres recht gegeven op een IVA-uitkering vanaf 6 augustus 2018. Eiseres heeft vervolgens haar beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overweegt dat, aangezien verweerder tegemoet is gekomen aan eiseres, het verzoek om proceskostenveroordeling kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 1816,-, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Benali),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 14 oktober 2019 meer arbeidsgeschikt is en dat zij voor 65,49% arbeidsongeschikt is. De hoogte van de aan haar op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wia) toegekende loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) wijzigt niet.
Bij besluit van 23 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 2 november 2021is verweerder teruggekomen op het bestreden besluit 23 februari 2021. De wijziging houdt in dat eiseres recht heeft op een IVA-uitkering vanaf 6 augustus 2018.
Bij brief van 4 november 2021 heeft eiseres het beroep ingetrokken. Tevens heeft eiseres verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
Bij brief van 23 november 2021 heeft verweerder medegedeeld dat hij geen bezwaar heeft tegen een proceskostenveroordeling.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan eiseres.
4. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1816,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de (telefonische) hoorzitting met een waarde van € 534,- en wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 748,- en wegingsfactor 1).
5. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1816,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van F. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.