In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 december 2021 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een watervergunning die door het college van dijkgraaf en hoogheemraden van Rijnland aan de provincie Zuid-Holland is verleend. De vergunning betreft werkzaamheden aan de Gouwe, waaronder het aanbrengen van een nieuwe oeverconstructie en het dempen van oppervlaktewater. Verzoekers, vertegenwoordigd door de voorzitter van Stichting Langs de Gouwe, hebben bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de werkzaamheden.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld, waarbij zowel verzoekers als verweerder en vergunninghouder aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de beoordeling van de gronden van verzoekers nader onderzoek vereist en dat de spoedprocedure zich niet leent voor een inhoudelijke beoordeling. Bij de belangenafweging heeft de voorzieningenrechter vastgesteld dat het belang van verweerder en vergunninghouder bij het uitblijven van een voorlopige voorziening zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij het toewijzen daarvan. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen acuut gevaar is bij uitvoering van de watervergunning en dat het treffen van een voorlopige voorziening zou leiden tot aanzienlijke vertraging van de werkzaamheden.
Daarom heeft de voorzieningenrechter de verzoeken om voorlopige voorziening afgewezen en de schorsing van het bestreden besluit opgeheven. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.