ECLI:NL:RBDHA:2021:14485

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6303
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewetuitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. S.S.M. van Beek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. De eiser had zijn uitkering op basis van de Ziektewet (Zw) beëindigd gezien door verweerder, met ingang van 18 oktober 2019. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 7 september 2021, waarbij eiser aanwezig was met zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige beoordeeld. Eiser had zich per 2 juli 2018 ziekgemeld en had schouderklachten. De verzekeringsarts concludeerde dat eiser beperkt was in zijn mogelijkheden, maar dat hij in staat was om bepaalde functies uit te oefenen, zoals productiemedewerker en medewerker intern transport. Eiser betwistte de juistheid van deze conclusies en voerde aan dat zijn psychische en fysieke klachten onvoldoende waren meegewogen.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts zorgvuldig had gehandeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische oordelen te twijfelen. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zijn belastbaarheid verkeerd was ingeschat. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies passend waren en dat eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen kon verdienen. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd de beëindiging van de Ziektewetuitkering door verweerder bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.S.M. van Beek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op basis van de Ziektewet (Zw) beëindigd met ingang van 18 oktober 2019.
In het besluit van 19 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 7 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als kok. Eiser heeft zich per 2 juli 2018 ziekgemeld.
2. Op 27 juni 2019 is eiser onderzocht in het kader van de zogeheten eerstejaars ziektewetbeoordeling door een verzekeringsarts die werkzaam is bij verweerder. In de rapportage die de verzekeringsarts heeft opgesteld, gedateerd 2 juli 2019, staat onder meer dat eiser is uitgevallen met schouderklachten. De diagnose, zo staat in de rapportage, is ‘8L139 Overige klachten bot/spier’. In de rapportage is verder het volgende vermeld:

Psychisch onderzoekBij oriënterend onderzoek een wat matte, wel modulerende stemming, goede concentratie en aandacht, goed oogcontact en directe blik, goed geheugen, enige lusteloosheid, in waarnemen en denken geen afwijkingen, een negatief zelfbeeld, verder wat afgenomen genieten en interesse, slaapstoornissen + piekeren. Geen aanwijzingen voor ernstige psychopathologie.
3. In de rapportage heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat eiser is aangewezen op ‘schoudersparend werk rechts, dominante zijde’ en dat eiser ontzien dient te worden qua tijdsdruk, tempobelasting en niet te veel blootgesteld moet worden aan conflicterende functie-eisen, waarbij het bijvoorbeeld kan gaan om een afweging tussen enerzijds snelheid en anderzijds zorgvuldigheid. Verder moet er rekening worden gehouden met verminderde conflicthantering en een verhoogd afbreukrisico waardoor grote verantwoordelijkheden niet aan eiser kunnen worden opgelegd. Werken in de nachturen of in ploegendiensten is beperkt.
4. De verzekeringsarts heeft vervolgens een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Hierin zijn beperkingen opgenomen voor eiser. De opgenomen beperkingen hebben met name betrekking op de rubriek ‘dynamische handelingen’. Zo is vermeld dat eiser is beperkt voor wat betreft het duwen of trekken in die zin dat hij ongeveer 10 kg (een volle vuilniscontainer) kan duwen of trekken. Ook is opgenomen dat hij ongeveer 5 kg kan dragen en zo nodig elk uur van de werkdag ongeveer 600 keer kan reiken.
5. Op basis van de FML heeft de arbeidsdeskundige, werkzaam bij verweerder, vervolgens drie functies geduid die eiser volgens de arbeidsdeskundige kan uitoefenen: 1) productiemedewerker industrie, 2) textielproductenmaker en 3) medewerker intern transport. In aanvulling op deze drie functies heeft de arbeidsdeskundige ook de functie medewerker tuinbouw geduid. Op basis van het middelste loon van de drie eerstgenoemde functies heeft de arbeidskundige de verdiencapaciteit bepaald op € 12,71 per uur. Vervolgens is geconcludeerd dat eiser meer dan 65% kan verdienen van het maatmaninkomen, horend bij een kok, van € 9,91.
6. Verweerder heeft vervolgens bij het primaire besluit de Zw-uitkering van eiser beëindigd. Het bezwaar tegen deze beslissing heeft verweerder, na een onderzoek door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
7. Eiser kan zich hier niet in vinden. In de eerste plaats voert eiser aan dat zijn psychische aandoening en zijn psychische klachten zijn onderschat en onvoldoende zijn meegewogen. In de tweede plaats zijn volgens eiser zijn fysieke klachten onderschat. Hij heeft veel pijn in zijn schouder en slaapt hierdoor slecht. Hij drinkt regelmatig alcohol om de pijn te verzachten. De FML is daarom niet juist. In ieder geval zouden frequent reiken, duwen of trekken en tillen of dragen meer van hem vragen dan hij kan. In de derde plaats heeft eiser aangevoerd dat hij de geduide functies niet kan uitoefenen. Dit houdt, naast het voorgaande, verband met het feit dat eiser de Nederlandse taal matig beheerst en niet over genoeg computervaardigheden beschikt. Eiser is van mening dat hij duurzaam arbeidsongeschikt is.
8. De rechtbank overweegt het volgende.
8.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de Ziektewet heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de Ziektewet wordt onder het maatmaninkomen verstaan wat gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de Ziektewet wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de Ziektewet, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de Ziektewet verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Zorgvuldigheid
8.2.
Verweerder mag zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig (met medische informatie) aannemelijk te maken dat de rapporten niet aan de genoemde voorwaarden voldoen.
8.3.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten om het medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft eiser gezien en gesproken. Ook blijkt uit het rapport van 2 juli 2019 dat er een dossierstudie heeft plaatsgevonden en dat informatie van een orthopedisch chirurg bij de beoordeling is betrokken. Tot slot is eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft vervolgens opnieuw het dossier bestudeerd, medisch onderzoek per telefoon gedaan en de inbreng van derden bij de beoordeling betrokken. Voor wat betreft de inbreng van derden gaat het met name om informatie die is opgevraagd in het kader van de bezwaarprocedure. Het betreft informatie van de huisarts (d.d. 17 juli 2020), de orthopeed (6 juli 2020), de psycholoog (7 augustus 2019), de radioloog (7 mei 2019) en wederom de orthopeed (9 juli 2018). Voor het overige is niet aangevoerd of gebleken dat er informatie voorhanden was die onterecht niet is opgevraagd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest.
8.4.
Dat eiser heeft aangevoerd dat er in het rapport van 2 juli 2019 enerzijds melding wordt gemaakt van slaapstoornissen en dat in het rapport anderzijds staat dat er sprake is van een normaal dag- en nachtritme, maakt het voorgaande niet anders. In de eerste plaats gaat het, zoals verweerder heeft toegelicht, in het geval van de slaapstoornis om de anamnese, terwijl het oordeel dat er sprake is van een normaal dag- en nachtritme onder de medische overwegingen van de verzekeringsarts is opgenomen. Dat dit niet (geheel) op elkaar aansluit wil daarom nog niet zeggen dat er sprake is van een inconsistentie of onzorgvuldigheid. In de tweede plaats geldt dat het bestaan van een normaal dag- en nachtritme niet ongemotiveerd is. Uit het dagverhaal dat is opgenomen in het rapport blijkt dat eiser in de ochtend opstaat en daarna – overdag – activiteiten ontplooit, zoals het zoeken naar een woning, het naar school brengen van zijn zoon of werken in een restaurant.
Equality of arms
8.5.
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij niet over voldoende middelen beschikt om medisch onderzoek te laten verrichten. Een deskundige inschakelen lukt hem niet, aldus eiser. De rechtbank vat dit op als een beroep op de equality of arms.
8.6.
De kern van het beginsel van de equality of arms is erin gelegen dat slechts als er evenwicht bestaat tussen partijen met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, de bestuursrechter in staat is een onafhankelijk en onpartijdig oordeel te geven. Het gaat er in dit verband om of eiser voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen van verweerder te betwisten, bijvoorbeeld door zelf medische stukken in te dienen.
8.7.
In wat eiser naar voren heeft gebracht, ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat hij niet genoeg ruimte heeft gehad om een weerwoord te bieden door medische stukken in te dienen. Zoals eiser ter zitting heeft erkend, had eiser gebruik kunnen maken van informatie van de huisarts en de behandelend orthopeed. De rechtbank begrijpt dat de orthopeed niet een verzekeringsdeskundige is, en dat de informatie die hij zou verstrekken ook niet is toegesneden op de conclusies van de verzekeringsarts van verweerder, maar dat laat onverlet dat hij wel informatie kan verstrekken die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan de conclusies van de verzekeringsartsen van verweerder. Hetzelfde geldt voor informatie afkomstig van de huisarts van eiser. In dat verband verdient opmerking dat het oordeel van de verzekeringsarts niet louter gebaseerd is op zijn eigen onderzoek, maar ook op de informatie van de behandelend sector. Deze informatie, waar eiser ook over kan beschikken, is daarmee naar zijn aard geschikt om twijfel te zaaien aan de bevindingen van de verzekeringsarts.
8.8.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om bewijsmateriaal aan te dragen. Het beroep van eiser op de equality of arms slaagt niet.
Inhoudelijke beoordeling
8.9.
De verzekeringsarts heeft op basis van het onderzoek beperkingen aanwezig geacht (zie ook overweging 4) en die vervat in de FML. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het medische oordeel van de verzekeringsarts. Het had, zoals hiervoor is overwogen, op de weg van eiser gelegen om (met medische informatie) aannemelijk te maken dat het oordeel van de verzekeringsarts onjuist was. Eiser heeft geen (medische) informatie in het geding gebracht die tot deze conclusie leidt en ook anderszins niet aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts tot een onjuiste inschatting van zijn belastbaarheid is gekomen.
8.10.
In dat verband overweegt de rechtbank dat – anders dan eiser heeft aangevoerd – op basis van het bericht van de GZ-psycholoog d.d. 7 augustus 2019 niet kan worden gezegd dat het medisch oordeel andersluidend had moeten zijn. Het betreft een (kort) bericht op basis van een intakegesprek. In het bericht staat verder dat eiser ‘lijdt aan stemmingsklachten passende voor een matige depressieve stoornis’. Anders dan eiser lijkt te veronderstellen, volgt uit dit bericht niet dat er sprake is van een matige depressieve stoornis, maar wordt door de GZ-psycholoog enkel gesteld dat er sprake is van klachten die daarbij passen. Aangezien verdere medische informatie over de psychische gesteldheid ontbreekt, houdt de rechtbank het ervoor dat de conclusies van de verzekeringsarts die hierop betrekking hebben juist zijn.
8.11.
Voor wat betreft de fysieke klachten heeft eiser naar voren gebracht dat die zijn onderschat. Eiser heeft onder meer gesteld dat het niet mogelijk is voor hem om 600 keer per uur te reiken en dat hij niet in staat is een kar van 10 kg te duwen of te trekken of een voorwerp van 5 kg te dragen. Hierin wordt eiser niet gevolgd. Uit de medische documenten – en de rapportages van de verzekeringsartsen – blijkt weliswaar dat er sprake is van een schouderaandoening waardoor eiser pijn heeft, maar er blijkt niet uit dat eiser meer beperkt is dan door de verzekeringsarts is vastgelegd in de FML. Daarbij moet worden opgemerkt – zoals verweerder heeft toegelicht – dat een frequentie van 1200 keer reiken per uur, een gewicht van 15 kg duwen of trekken en een gewicht van 15 kg tillen of dragen op basis van het Claimbeoordelings- en borgingsysteem de normaalwaarden zijn. Er is dus rekening gehouden met beperkingen. Ook weegt mee dat de verzekeringsarts heeft gemotiveerd dat het bewegingspatroon vooral is gestoord bij bewegingen boven schouderhoogte en dat er geen functionele beperkingen zijn voor de hand, pols of elleboog. Verder heeft de verzekeringsarts toegelicht dat het met name gaat om hoogfrequente en extreme armbewegingen alsmede zware belastingen. Tot slot dient te worden meegewogen dat de aandoening van eiser beperkt is tot zijn rechterschouder. Aangezien er verder geen medische informatie is overgelegd die erop duidt dat de belastbaarheid van eiser te hoog is ingeschat, gaat de rechtbank ervan uit dat de FML juist is vastgesteld.
8.12.
Vervolgens is de vraag of, uitgaande van de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en de FML die op basis daarvan is opgesteld, de geduide functies passend zijn.
8.13.
Eiser heeft voor wat betreft de functie productiemedewerker industrie naar voren gebracht dat uit de functieomschrijving blijkt dat bewerkingen in de computer moeten worden opgezocht en dat het nodig is om de werkmethode, de werkvolgorde en de daarbij behorende richtlijnen, procedures en kwaliteitsnormen te kennen. Daarnaast moet de werkinstructie worden gelezen. Voor wat betreft de functie textielproductenmaker heeft eiser aangevoerd dat het in die functie nodig is om te werken aan de hand van normen, instructies en voorschriften. De werkbon vermeldt de volgorde, de bewerking en de maten. Ten aanzien van de functie medewerker intern transport heeft eiser naar voren gebracht dat het nodig is om dagelijks honderden werkopdrachten in ontvangst te nemen in de vorm van honderden met de computer aangemaakte pakinstructies. Eiser heeft betoogd dat bij de selectie van deze functies er geen rekening mee is gehouden dat hij de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat hij niet over voldoende computervaardigheden beschikt.
8.14.
Het betoog van eiser leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat de door de arbeidskundige geduide functies niet passend zijn. Ter toelichting dient het volgende.
8.15.
Op grond van artikel 9, aanhef en onder a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (het Schattingsbesluit) wordt bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen in acht genomen de algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden wordt, zo is in het Schattingsbesluit bepaald, ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik.
8.16.
Er kunnen op grond van dit artikel dus niet alleen functies worden geduid op basis van bekwaamheden die eiser al bezit, maar ook functies waarvoor bekwaamheden nodig zijn die binnen zes maanden kunnen worden verworven. Het Schattingsbesluit neemt daarbij tot uitgangspunt dat mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik bekwaamheden zijn waarvoor dat geldt. Zoals is toegelicht in de nota van toelichting bij het Schattingsbesluit (Stb. 2004, 434) moet bij de toepassing van deze bepaling geabstraheerd worden van de vaardigheden van de individuele werknemer. Het gaat er dus om wat in het algemeen mogelijk wordt geacht. Eiser kan daarom niet met succes aanvoeren dat hij zichzelf niet in staat acht om deze bekwaamheden te verwerven. De enige uitzondering hierop is wanneer de onmogelijkheid om bekwaamheden te verwerven, voortkomt uit ziekte of gebrek. Dat daar sprake van is, is niet gebleken. Het enkele feit dat eiser er in de laatste 10 jaar niet in is geslaagd om zich het Nederlands eigen te maken, is onvoldoende.
8.17.
Het voorgaande betrof de
mondelingebeheersing van de Nederlandse taal. Eiser heeft ook aangevoerd dat onder andere de werkinstructies problemen op zullen leveren omdat hij ook geen Nederlands kan lezen. Verweerder heeft toegelicht dat het om functies gaat waarbij sprake is van routinematige en eenvoudige werkzaamheden. Dit blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de functieomschrijving van de betreffende functies. Gelet hierop kan – zoals verweerder heeft aangevoerd – worden aangenomen dat de werkinstructies en dergelijke ook eenvoudig zijn. Het gaat bij de functie medewerker intern transport bijvoorbeeld om een instructie waarop staat welk lesmateriaal aan een cursist moet worden toegezonden. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat het lezen van dergelijke instructies een bekwaamheid is die algemeen gebruikelijk is en binnen zes maanden kan worden verworven.
8.18.
Eiser heeft verder naar voren gebracht dat de functies te zwaar belastende taken inhouden voor eiser, gelet op wat de verzekeringsarts heeft vastgesteld. Volgens de verzekeringsarts kan eiser geen zwaar belastende taken uitoefenen, terwijl hier bij de geduide functies volgens eiser wel sprake van is. Zo moet er voor de functie medewerker tuinbouw per uur bij 500 planten de meeldraad worden verwijderd. Verder heeft eiser betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische aandoening bij het duiden van de functies.
8.19.
Wat eiser heeft aangevoerd, heeft in wezen betrekking op de belastbaarheid van eiser. Deze is door middel van de opgenomen beperkingen in de FML vastgesteld door de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige heeft de FML tot uitgangspunt genomen voor het duiden van functies. Zoals is overwogen, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat de belastbaarheid van eiser, op zowel psychisch als fysiek vlak, te licht is ingeschat. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens op basis van de FML functies geduid. Gesteld noch gebleken is dat de geduide functies niet aansluiten op de beperkingen die zijn opgenomen in de FML.
8.20.
Eiser heeft verder geen gronden aangevoerd die de berekening van het maatmaninkomen en de verdiencapaciteit op basis van de geduide functies betreffen. Uitgaande van de juistheid van de FML en de functies die zijn geduid, is daarmee de conclusie dat de verdiencapaciteit van eiser meer dan 65% van het maatmaninkomen bedraagt. De slotsom is dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen aanspraak meer kan maken op een Zw-uitkering. Verweerder heeft de Zw-uitkering dan ook terecht beëindigd.
8.21.
Het beroep is ongegrond.
8.22.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2021.
De griffier is verhinderddeze uitspraak mede te ondertekenen
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.