ECLI:NL:RBDHA:2021:14489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/7168
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen toekenning Ziektewet-uitkering en vaststelling eerste ziektedag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de toekenning van een Ziektewet-uitkering. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat haar een uitkering had toegekend met ingang van 30 september 2019, en stelde dat haar eerste ziektedag eerder was, namelijk op 13 februari 2019. De rechtbank heeft het procesverloop uiteengezet, waarin eiseres haar standpunt heeft onderbouwd met medische informatie en verklaringen van ex-collega's. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV onvoldoende objectieve medische informatie had om aan te nemen dat eiseres eerder dan 1 september 2019 arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsartsen als zorgvuldig en voldoende duidelijk beoordeeld. Eiseres heeft weliswaar klachten geuit en bewijsstukken overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om aan te tonen dat zij vanaf 13 februari 2019 aaneengesloten arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV terecht de eerste ziektedag op 1 september 2019 heeft vastgesteld en dat het beroep van eiseres ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.J. van Kuijk),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: L. Ritsma).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend met ingang van 30 september 2019.
Bij besluit van 22 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Overwegingen

1. Eiseres was tot 30 september 2019 in dienst bij bij [B.V. 1] B.V..
Op 1 november 2019 heeft zij zich met terugwerkende kracht ziek gemeld.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres recht heeft op een ZW-uitkering met ingang van 30 september 2019. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) is er onvoldoende objectief medische informatie aanwezig om vast te stellen dat zij vanaf 13 februari 2019 aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. De eerste ziektedag is daarom vastgesteld op 1 september 2019.
3. Eiseres voert aan dat haar eerste ziektedag eerder was dan 1 september 2019. Op 15 november 2018 zijn haar klachten begonnen, waarna zij zich meerdere malen ziek heeft gemeld en uiteindelijk op 13 februari 2019 ziek uit dienst is gegaan. Het is eiseres niet duidelijk waarom haar werkgever [B.V. 2] B.V., waar zij tot die tijd werkte, haar niet op deze datum als ziek heeft geregistreerd. Eiseres heeft zich met terugwerkende kracht ziek gemeld bij verweerder en stelt dat haar eerste ziektedag 13 februari 2019 was. Eiseres stelt dat zij door psychische klachten, zoals angsten en burn-out klachten, maar ook fysieke klachten zoals rugpijn, zware armen en benen, spierpijn en vermoeidheid, niet meer in staat was om te werken. Dat zij na 13 februari 2019 toch af en toe heeft gewerkt, kwam voort uit financiële nood. Ter onderbouwing van haar standpunt wijst eiseres op het arbeidsdeskundige onderzoeksverslag van 6 januari 2020 waaruit blijkt dat eiseres in de maand november van 2018 onregelmatige uren heeft gewerkt als gevolg van de klachten en beperkingen die zij ervaarde. Voorts heeft eiseres verklaringen van haar ex-collega’s overgelegd waaruit blijkt dat zij zich in de periode van oktober 2018 tot en met februari 2019 vaker ziek heeft gemeld. Daarnaast heeft zij ter onderbouwing e-mails overgelegd met daarin ziekmeldingen die zij gestuurd heeft aan haar werkgever. Voorts heeft zij een huisartsenjournaal overgelegd waaruit blijkt dat de moeder van eiseres op 28 maart 2019 contact heeft opgenomen met de huisarts om de situatie van haar dochter te bespreken, een uitdraai van de ziektemeldingen op school van oktober 2018 tot en met mei 2019 en een mailwisseling tussen eiseres en haar docenten waaruit blijkt dat zij haar examens gemist heeft vanwege ziekte. Uit de voorgaande informatie volgt dat eiseres in ieder geval vanaf 13 februari 2019 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest.
4. De rechtbank komt tot een volgende beoordeling.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat er onvoldoende objectieve aanknopingspunten aanwezig zijn op grond waarvan aannemelijk is geworden dat de eerste ziektedag van eiseres eerder was dan 1 september 2019. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
7. Naar aanleiding van de ziekmelding heeft de primaire verzekeringsarts een medisch onderzoek ingesteld. Eiseres is op het spreekuur geweest en de verzekeringsarts heeft alle dossiergegevens bestudeerd. Ook is informatie opgevraagd bij de huisarts. De verzekeringsarts heeft in zijn rapportage van 9 december 2019 aangegeven dat meer informatie nodig was om te kunnen beoordelen of eiseres al eerder arbeidsongeschikt was. Hij achtte de aanleiding tot de ziekmelding en het verloop nadien met herhaalde uitval en werkhervatting onduidelijk. Het dossier is daarna eerst naar de arbeidsdeskundige gestuurd. Deze is precies nagegaan waar eiseres heeft gewerkt, bij welke werkgevers en in welke periodes, en hoeveel uren zijn gewerkt van november 2018 tot en met 30 september 2019. Vervolgens heeft de primaire verzekeringsarts op 10 februari 2020 nader gerapporteerd. Daarin is ook de ontvangen informatie van de huisarts verwerkt. Uit die informatie blijkt dat eiseres enkele malen de praktijk heeft bezocht vanwege een stemmingsstoornis en burn-out, later vooral meer voor angstklachten. Verwijzing naar geestelijke gezondheidszorg is geopperd maar daarvan is geen gebruik gemaakt. In september 2019 is eiseres alsnog verwezen naar PsyQ. Verder is eiseres bij de fysiotherapeut geweest vanwege rugklachten, die echter met oefentherapie niet verholpen zijn. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de geclaimde arbeidsongeschiktheid vanaf 15 november 2018 niet geobjectiveerd kan worden. Eiseres heeft geen hulp gezocht en heeft ook nog af en toe gewerkt. Pas in september 2019 is de concrete stap naar behandeling gemaakt. Als eerste ziektedag moet volgens de verzekeringsarts 1 september 2019 worden aangehouden. Dit standpunt heeft verweerder overgenomen in het primaire besluit.
8.
Naar aanleiding van het bezwaar, waarin eiseres heeft gesteld dat zij op 13 februari 2019 ziek uit dienst is gegaan en dat zij in elk geval vanaf die datum arbeidsongeschikt was, heeft verweerder zijn standpunt heroverwogen. Verweerder heeft aan het bestreden besluit het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) ten grondslag gelegd. Het resultaat van dat onderzoek is neergelegd in de rapportage van 27 augustus 2020. Hierin komt de verzekeringsarts b&b aan de hand van dossier en de telefonische hoorzitting, gehouden op 25 augustus 2020, tot de volgende conclusie. Aannemelijk is dat eiseres is uitgevallen met psychische klachten, die samenhingen met burn-out en een angst- en paniekstoornis alsmede mogelijk depressie. Ook kan worden aangenomen dat eiseres deze klachten al vóór september 2019 heeft ervaren. Toch kan hieruit niet worden afgeleid dat eiseres vanaf 13 februari 2019 aaneengesloten arbeidsongeschikt is geweest. Uit de ingewonnen medische informatie is gebleken dat eiseres slechts af en toe contact met de huisarts heeft gezocht. Een duidelijke diagnose is hierbij niet vastgesteld. Weliswaar heeft eiseres regelmatig verzuimd, maar er zijn ook periodes geweest waarin zij redelijk heeft gefunctioneerd. Zo heeft ze eindexamen gedaan, het sporten weer opgepakt en soms ook werkzaamheden verricht. Pas in september 2019 heeft eiseres een verwijzing naar de psycholoog geaccepteerd.
9.
De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om het medisch onderzoek onvolledig of onzorgvuldig te achten. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts b&b. Deze arts onderschrijft het standpunt van de primaire verzekeringsarts dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag van eiseres 1 september 2019 is. Uit het huisartsenjournaal blijkt dat er in de periode van 28 maart 2019 tot en met 14 november 2019 wel een aantal keer contact is geweest tussen de moeder van eiseres en de huisarts omdat bij eiseres sprake was van gevoelens van angst, lusteloosheid en moeheid. De enkele mededelingen van de moeder aan de huisarts over de psychische toestand van eiseres is echter onvoldoende om aan te nemen dat eiseres in die periode door ziekte zodanig beperkt was dat zij niet kon werken. Ook de verklaringen van haar ex-collega’s, de e-mailberichten met ziekmeldingen aan haar voormalig werkgever en docenten van school, zijn onvoldoende omdat zij geen medisch objectiveerbare informatie bevatten. Weliswaar is sprake van een doorverwijzing naar PsyQ, maar eiseres heeft in die periode niet daadwerkelijk hulp gezocht. Daarnaast heeft zij in genoemde periode blijkbaar door kunnen werken. In september 2019 is pas een concrete stap naar een behandeling gemaakt, waarna zij naar een gespecialiseerde instelling is verwezen. De geclaimde arbeidsongeschiktheid is daardoor pas vanaf september 2019 medisch objectiveerbaar. Voor het aannemen van aaneengesloten arbeidsongeschiktheid vanaf 13 februari 2019 ontbreken concrete aanwijzingen. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat de gevolgen van de omstandigheid dat de exacte medische situatie van eiseres per 13 februari 2019 door de late melding (op 1 november 2019) achteraf niet volledig te reconstrueren of te bewijzen is, volgens vaste rechtspraak voor risico van eiseres dient te blijven. Dit blijkt onder meer uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013: CA0842.
10. Gelet hierop heeft verweerder terecht niet eerder dan met ingang van 30 september 2019 een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van H.J. Hovinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2021.
griffier
de griffier is verhinderd om deze uitspraak
mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.