ECLI:NL:RBDHA:2021:14491

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/1900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het begrip 'initieel onderwijs' in het kader van onderwijsvoorzieningen voor jonggehandicapten

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 november 2021, in de zaak SGR 20/1900, staat de vraag centraal of het begrip 'initieel onderwijs' zoals opgenomen in het Protocol Voorzieningen UWV 2020, van toepassing is op een jonggehandicapte die een levenlanglerenkrediet ontvangt. Eiser, geboren in 1976 en met een auditieve beperking, heeft een aanvraag ingediend voor een schrijf- en gebarentolk om een opleiding tot docent Nederlandse gebarentaal te kunnen volgen. De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, omdat eiser ouder is dan 30 jaar en de opleiding niet als 'initieel' werd beschouwd. Eiser betwistte deze afwijzing en stelde dat de wet niet vereist dat alleen initieel onderwijs in aanmerking komt voor voorzieningen. De rechtbank oordeelde dat de definitie van initieel onderwijs niet in de wet is vastgelegd en dat de wetgever met de invoering van het levenlanglerenkrediet de toegankelijkheid van onderwijs voor jonggehandicapten heeft willen vergroten. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en kende de gevraagde onderwijsvoorziening toe. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/1900

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M.T. Wigger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. Latensteijn).

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een schrijf- en gebarentolk voor het volgen van een opleiding afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door een gebarentolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het onderzoek heropend en verweerder verzocht om een nadere reactie te geven op de ter zitting door gemachtigde van eiser ingebrachte brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) van 30 oktober 2020. [1]
Bij brief van 8 april 2021 heeft verweerder gereageerd op de brief van de Minister van OC&W van 30 oktober 2020.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 10 september 2021 geïnformeerd over de te bespreken punten op de voorgenomen nadere zitting van 27 september 2021. De rechtbank heeft verweerder in dezelfde brief verzocht om een afschrift van het besluit waarbij een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) aan eiser is toegekend aan de rechtbank te verstrekken en om de rechtbank in kennis te stellen van de in het kader van deze zaak relevante en ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar van 24 januari 2020 geldende regels die zijn gesteld zoals bedoeld in artikel 2:22, vierde lid, van de Wajong, alsmede artikel 19a, zesde lid, van de Wet overige OCW-subsidies (WOOS).
Bij brief van 21 september 2021 heeft verweerder op de brief van de rechtbank van 10 september 2021 gereageerd.
Een nadere zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en door een gebarentolk. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser nadere stukken overgelegd.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1.1
Eiser is geboren op [geboortedag] 1976, heeft een auditieve beperking en maakt gebruik van een gebarentolk. Eiser ontvangt sinds 10 januari 1997 een uitkering op grond van de Wajong en sinds 17 februari 2014 een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2
Eiser heeft op 28 juni 2006 een hbo-opleiding Informatica afgerond. Ondanks dat hij veel vrijwilligerswerk heeft gedaan op het gebied van ICT en het beheer van websites, is hij er vooralsnog niet in geslaagd een baan te vinden. Daarom heeft hij besloten om een opleiding docent Nederlandse gebaren taal (NGT) aan de Hogeschool van Utrecht te gaan volgen. Voor deze opleiding heeft hij bij besluit van 13 augustus 2019 over de periode van september 2019 tot en met augustus 2020 een levenlanglerenkrediet van € 120,- per maand toegekend gekregen. Daarnaast volgt hij aan het [school] in Den Haag Voortgezet Algemeen Volwassenen Onderwijs om zijn VWO certificaten te behalen zodat hij een studie klinische technologie kan gaan volgen. Eiser heeft op 30 augustus 2019 een aanvraag ingediend voor een schrijf- en gebarentolk voor de opleiding docent NGT.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser geen recht heeft op een schrijf- en gebarentolk omdat eiser ouder is dan 30 jaar, het niet om een initiële opleiding gaat en hij niet in aanmerking komt voor studiefinanciering.
3. Eiser stelt dat het begrip “initieel onderwijs” niet volgt uit de wet in formele zin. Uit artikel 19a van de WOOS volgt namelijk niet dat een voorziening enkel kan worden toegekend indien sprake is van het volgen van initieel onderwijs. Mocht blijken dat deze voorziening enkel kan worden toegekend bij een eerste (beroeps)opleiding, dan is er sprake van strijd met het discriminatieverbod op grond van een handicap. Het feit dat eiser wel in aanmerking komt voor een levenlanglerenkrediet maar geen voorziening krijgt om het onderwijs te kunnen volgen, is in strijd met het recht op gelijke behandeling van personen met een handicap. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 15 van het Europees Sociaal Handvest alsmede naar artikel 24 van het VN-verdrag voor rechten van personen met een handicap. Volgens eiser komt hij op grond van artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS in aanmerking voor een onderwijsvoorziening.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet voor een onderwijsvoorziening in aanmerking komt omdat hij niet voldoet aan het vereiste van het volgen van initieel onderwijs. Hoewel uit artikel 19a van de WOOS niet blijkt dat het moet gaan om een initiële opleiding, volgt dit volgens verweerder uit de geschiedenis van de totstandkoming van dit artikel. De wetgever heeft door middel van het verstrekken van voorzieningen jongeren met een handicap in staat willen stellen deel te nemen aan het initieel regulier onderwijs om op die wijze een startkwalificatie te verkrijgen alvorens zij aan het arbeidsproces gaan deelnemen (zie: TK 2007-2008, 31 383, nr. 3, p. 2). Daarnaast volgt uit artikel 2.2.2. van het Protocol Voorzieningen UWV 2019 dat een voorziening enkel toegekend kan worden indien het gaat om initieel onderwijs. Eiser begint aan een post-initiële opleiding en heeft daarom geen recht op een voorziening als bedoeld in artikel 19a van de WOOS, aldus verweerder.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 19a, eerste lid, van de WOOS, voor zover hier van belang, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, tot taak te bevorderen dat belemmeringen worden weggenomen die de jonggehandicapte, bedoeld in artikel 1:2 van de Wajong, vanwege ziekte of gebrek ondervindt bij het volgen van onderwijs, indien het een persoon betreft die:
a. jonger is dan 17 jaar;
b. studerende is als bedoeld in artikel 1:4 van de Wajong, met dien verstande dat een jonggehandicapte als bedoeld in de Wajong die een levenlanglerenkrediet ontvangt als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000 voor de toepassing van deze wet eveneens als studerende wordt aangemerkt;
c. jonger is dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek niet kan worden aangemerkt als studerende bedoeld in artikel 1:4 van de Wajong.
Op grond van het tweede lid, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op aanvraag van degene, bedoeld in het eerste lid, toekennen:
a. voorzieningen die hem in staat stellen onderwijs te volgen, en
b. vervoersvoorzieningen die de leefomstandigheden van hem verbeteren en die samenhangen met de voorzieningen, bedoeld in onderdeel a.
5.2
Om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, is dus vereist dat de aanvrager:
-jonger is dan 17 jaar, of
-studerend is als bedoeld in de Wajong, waarbij de Wajonggerechtigde die een levenlanglerenkrediet ontvangt tevens als studerende wordt aangemerkt, of
-jonger is dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek geen voltijdsonderwijs kan volgen.
5.3.
Uit 2.2.2. (Doelgroep onderwijsvoorzieningen) van het Protocol Voorzieningen UWV 2019 voor zover hier van belang, volgt dat een leerling om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, belemmeringen dient te ondervinden bij het volgen van
initieelonderwijs. Deze belemmeringen duren naar verwachting tenminste nog 3 maanden.
Voorts moet de leerling ingezetene zijn als bedoeld in de Wajong en:
jonger zijn dan 17 jaar; of
studerende zijn als bedoeld in de Wajong (de voltijdstuderende); of
jonger zijn dan 30 jaar en uitsluitend vanwege zijn ziekte of gebrek geen voltijdonderwijs kunnen volgen. Als studerend als bedoeld in de Wajong wordt aangemerkt de persoon: die Wajonggerechtigde (oWajong, Wajong 2010 of Wajong 2015) is en een levenlanglerenkrediet ontvangt.
6. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat hij aan de voorwaarden voldoet zoals genoemd in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS en daarmee recht heeft op een onderwijsvoorziening. Volgens eiser volgt uit artikel 19a van de WOOS niet dat een voorziening enkel kan worden toegekend indien sprake is van het volgen van initieel onderwijs.
7. De rechtbank dient te beoordelen of artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS, vereist dat sprake moet zijn van initieel onderwijs om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen.
8. Initieel onderwijs is het onderwijs dat leerlingen volgen vanaf het moment dat ze leerplichtig zijn tot het moment dat zij de arbeidsmarkt betreden. Het onderwijs dat later kan worden gevolgd als uitbreiding hierop wordt post-initieel onderwijs genoemd.
9. Niet in geschil is dat voor eiser een onderwijsvoorziening noodzakelijk is om het gewenste onderwijs te kunnen volgen en dat hij de voorziening heeft aangevraagd voor een post-initiële opleiding.
10.1.
Met ingang van 1 januari 2019 is artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS gewijzigd, zodat ook een jonggehandicapte die een levenlanglerenkrediet ontvangt als studerende wordt aangemerkt en onder de reikwijdte van deze wet valt. [2]
10.2.
Uit de toelichting bij de wetswijziging van artikel 19a van de WOOS volgt:
“Vanaf 1 september 2017 is het levenlanglerenkrediet in het hoger onderwijs ingevoerd. Met dit levenlanglerenkrediet wordt een financiële drempel weggenomen die de toegang tot het hoger onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs in de weg kan staan voor die studenten die geen recht (meer) hebben op een reisvoorziening of een tegemoetkoming in de kosten van levensonderhoud (waaronder ook kosten voor studiemateriaal worden gerekend), maar die wel gemotiveerd zijn om een opleiding te volgen. Het levenlanglerenkrediet is voor iedereen tot 55 jaar oud. Het krediet kan worden gebruikt voor een wettelijk erkende opleiding in het hoger onderwijs of een beroepsopleidende leerweg in het mbo. De nieuwe leenvoorziening is qua vorm vergelijkbaar met het bestaande collegegeldkrediet binnen de studiefinanciering”. [3]
10.3.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de wetgever met de invoering van het levenlanglerenkrediet heeft beoogd om de toegankelijkheid tot het onderwijs te vergroten voor iedereen tot 55 jaar oud en voor die mensen die geen recht (meer) hebben op reguliere studiefinanciering. Omdat niet aannemelijk is dat deze groep studenten, de studenten tot 55 jaar, die geen recht meer hebben op studiefinanciering, pas dan aan een eerste (beroeps)opleiding begint, valt niet in te zien dat onderwijsvoorzieningen slechts zouden moeten worden toegekend aan studenten die initieel onderwijs volgen. In tegenstelling tot hetgeen verweerder betoogt, volgt hieruit dat een voorziening óók kan worden toegekend indien er sprake is van het volgen van post-initieel onderwijs. De door verweerder aangehaalde geschiedenis van de totstandkoming van artikel 19a van de WOOS is naar het oordeel van de rechtbank inmiddels achterhaald.
10.4.
In artikel 2.2.2. van het Protocol Voorzieningen UWV 2019 is expliciet opgenomen dat een leerling om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, belemmeringen dient te ondervinden bij het volgen van
initieelonderwijs. Het blijven hanteren van het begrip “initieel onderwijs” in een beleidsregel verdraagt zich echter niet met de wijziging van de wet in formele zin, artikel 19a, van de WOOS, waarin ook jonggehandicapten die een levenlanglerenkrediet ontvangen worden aangemerkt als studerenden in de zin van de WOOS. Naar het oordeel van de rechtbank dient daarom het hanteren van het begrip “initieel onderwijs” in artikel 2.2.2. van het Protocol Voorzieningen UWV 2020 buiten beschouwing te blijven voor zover dat betrekking heeft op studerenden die een levenlanglerenkrediet ontvangen.
10.5.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding het begrip “initieel onderwijs” in 2.2.2. van het Protocol Voorzieningen UWV 2020 wegens strijd met de formele wet buiten toepassing te laten voor zover dat betrekking heeft op studerenden die een levenlanglerenkrediet ontvangen.
11. Nu artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS, naar het oordeel van de rechtbank niet vereist dat sprake moet zijn van initieel onderwijs om voor een onderwijsvoorziening in aanmerking te komen, er evenmin sprake is van een vereiste leeftijdsgrens van dertig jaar en voorts niet in geschil is dat eiser een Wajonger is en dat hij een levenlanglerenkrediet ontvangt, is eiser als studerende in de zin van artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, van de WOOS aan te merken. Eiser voldoet daarmee aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een onderwijsvoorziening. Verweerder heeft dit niet onderkend.
12. Het beroep van eiser is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiser de onderwijsvoorziening schrijf- en gebarentolk voor het volgen van de opleiding tot docent NGT aan de Hogeschool van Utrecht wordt toegekend voor de duur van de opleiding.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank ziet voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.244,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift,1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit, bepaalt dat aan eiser de onderwijsvoorziening schrijf- en gebarentolk voor het volgen van de opleiding tot docent NGT aan de Hogeschool van Utrecht wordt toegekend voor de duur van de opleiding en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.244,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van Z. Jainullah, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.