ECLI:NL:RBDHA:2021:14503

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/5768 en SGR 21/5629
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Leidschendam-Voorburg

Op 15 juli 2021 verleende het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg een omgevingsvergunning voor het meerlaags uitbreiden van een woning. Twee buren, verzoekers, maakten bezwaar tegen deze vergunning en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter behandelde de verzoeken op 12 oktober 2021. Tijdens de zitting waren beide verzoekers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de vergunninghouder afwezig was.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeken om voorlopige voorziening moesten worden afgewezen. De rechter stelde vast dat er geen onomkeerbare situatie dreigde en dat de bouwwerkzaamheden waren hervat, wat spoedeisend belang met zich meebracht. De rechter beoordeelde de gronden van de verzoekers aan de hand van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en concludeerde dat de vergunning terecht was verleend. De verzoekers voerden aan dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de dakkapel niet in strijd was met de goothoogte en dat de groenstrook achter de woning niet als openbaar toegankelijk gebied kon worden aangemerkt.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de vergunninghouder aan de vereisten van het Bouwbesluit 2012 voldeed en dat de welstandscommissie positief had geadviseerd. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, en de rechter benadrukte dat eventuele schade door onrechtmatig handelen van de vergunninghouder via een civiele procedure verhaald moest worden. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Pereth, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5768

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2021

in de zaak met zaaknummer SGR 21/5768 tussen

[verzoeker 1] , te [woonplaats 1] ,

(gemachtigde: mr. H.P.J.G. Berkers),
en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: R. Frijlink),
en in de zaak met zaaknummer SGR 21/5629 tussen

[verzoeker 2] , te [woonplaats 1] ,

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: R. Frijlink).
Als derde-partij neemt in beide zaken aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: M Smout).

Procesverloop

In het besluit van 15 juli 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het meerlaags uitbreiden van de woning gelegen aan de [adres] [huisnummer 1] te [plaats] .
Verzoekers hebben ieder tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Beide verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft de beide verzoeken op 12 oktober 2021 op zitting behandeld. [verzoeker 1] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. [verzoeker 2] is eveneens verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder was met bericht van verhindering afwezig.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Op 15 juli 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het meerlaags uitbreiden van zijn woning, gelegen aan de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] . De woonoppervlakte wordt op de begane grond, de eerste verdieping en de tweede verdieping uitgebreid. Ook voorziet het bouwplan in de realisatie van een dakkapel op de tweede verdieping. In de omgevingsvergunning is vermeld dat verweerder het aannemelijk acht dat is voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 en dat het bouwplan in overeenstemming is met de bouwverordening Leidschendam-Voorburg alsmede het bestemmingsplan “De Zijde-Duivenvoorde 2012”. Tot slot staat in de omgevingsvergunning dat de welstands- en monumentencommissie heeft geadviseerd dat de aanvraag voldoet aan de redelijke eisen van welstand onder de voorwaarde dat het nieuwe metselwerk conform het bestaande metselwerk wordt uitgevoerd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de aanvraag voldoet aan artikel 12a van de Woningwet.
3. Verzoekers zijn buren van vergunninghouder. [verzoeker 1] woont in de woning met het adres [adres] [huisnummer 2] en [verzoeker 2] woont in de woning aan de [adres] [huisnummer 3] .
4. Zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2] hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning.
5. [verzoeker 1] heeft in bezwaar aangevoerd dat de aangevraagde activiteit strijd oplevert het met het bestemmingsplan. Volgens [verzoeker 1] wordt de maximale goothoogte van 5,90 meter overschreden. Verder heeft [verzoeker 1] aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat wordt voldaan aan het Bouwbesluit 2012.
6. [verzoeker 2] heeft in bezwaar aangevoerd dat de uitbouw aan de achterzijde afbreuk doet aan het uniforme aanzicht en een onwenselijk precedent schept. Verder voldoet de dakkapel niet aan de welstandscriteria en zal de uitbouw van de garage het aanzicht van zijn tuin en woning schaden. [verzoeker 2] heeft verder naar voren gebracht dat de uitbouw van de garage schade zal veroorzaken. Ook voor de aard en omvang van de werkzaamheden bestaat er volgens [verzoeker 2] een aanzienlijk risico op schade aan zijn woning en garage. Tot slot houdt de verbouwing volgens [verzoeker 2] ook een verhoging van de aanbouw in; het bestemmingsplan voorziet niet in die mogelijkheid.
7. Hangende hun bezwaar hebben [verzoeker 2] en [verzoeker 1] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Als geen onomkeerbare situatie dreigt, ontbreekt spoedeisend belang, zodat reeds daarom geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
8.2.
Verzoekers hebben ter zitting toegelicht dat de bouwwerkzaamheden zijn hervat, nadat deze tijdelijk door verweerder waren stilgelegd vanwege het niet naleven van de geldende voorschriften. Verzoekers worden op dit moment dus geconfronteerd met de gevolgen van de verleende omgevingsvergunning. Daarom neemt de voorzieningenrechter spoedeisend belang aan.
8.3.
De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteit ‘bouwen’, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 2.10 van de Wabo zijn de gronden genoemd op grond waarvan verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning moet weigeren. Indien geen van deze weigeringsgronden zich voordoet, is verweerder gehouden de aangevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningenrechter zal de gronden die verzoekers hebben aangevoerd in het kader van deze weigeringsgronden bespreken.
8.4.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld krachtens het Bouwbesluit 2012.
8.5.
Voor toetsing aan het Bouwbesluit 2012 geldt, zoals volgt uit artikel 2.10 van de Wabo, de zogeheten aannemelijkheidstoets. Het bevoegd gezag moet beoordelen of de door de aanvrager ingediende gegevens aannemelijk maken dat de bouwactiviteit voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
8.6.
Bij de aanvraag zijn meerdere (detail)tekeningen gevoegd waaruit blijkt hoe de uitbreiding vorm krijgt, ook voor wat betreft bijvoorbeeld de isolatie. Verder ligt aan de aanvraag mede een rapport ten grondslag van P & S Ingenieurs. In dit rapport is de belasting van de uitbreiding uitgebreid beschreven; er is er aandacht besteed aan de gewichtsberekening en fundatie. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat een constructeur, werkzaam bij verweerder, de berekeningen heeft gecontroleerd en heeft goedgekeurd. Het had op de weg van verzoekers gelegen om hun betoog, dat niet aan de vereisten in het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan, nader te onderbouwen. Verzoekers hebben echter niets aangevoerd waaruit blijkt dat niet aannemelijk is dat de aangevraagde activiteit strijd oplevert met het Bouwbesluit 2012. De voorzieningenrechter houdt het er daarom voor dat verweerder in redelijkheid mocht aannemen dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012. Voor de volledigheid overweegt de voorzieningenrechter dat het feit dat de werkzaamheden door verweerder waren stilgelegd het voorgaande niet anders maakt. Het werk was immers stilgelegd omdat bij het bouwen de vergunning niet werd nageleefd. Dat staat los van de vraag of verweerder op basis van de aanvraag een vergunning heeft kunnen verlenen.
8.7.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien de aangevraagde activiteit in strijd is met het bestemmingsplan. Ter zitting heeft [verzoeker 1] enkele gronden ingetrokken die betrekking hebben op strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan. [verzoeker 1] heeft enkel de grond die betrekking heeft op de maximale goothoogte gehandhaafd. De voorzieningenrechter zal de bespreking daarom daartoe beperken.
8.8.
[verzoeker 1] heeft betoogd dat de maximale goothoogte van 5,90 meter wordt overschreden. Daartoe heeft [verzoeker 1] aangevoerd dat de dakkapel op de gevel van de tweede verdieping wordt gezet. Ter zitting is van de zijde van [verzoeker 1] verder naar voren gebracht dat de dakkapel feitelijk het water opvangt en daarmee functioneert als goot. Zowel [verzoeker 1] als [verzoeker 2] hebben in dit verband naar voren gebracht dat zij vrezen voor wateroverlast.
8.9.
Het begrip ‘goothoogte’ is in het bestemmingsplan niet nader omschreven. Wel is in artikel 2.8 van het bestemmingsplan omschreven hoe de goothoogte moet worden gemeten: “vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel”. Hieruit volgt dat niet de plaats waar de regengoot is aangebracht bepalend is voor de goothoogte, maar de plaats waar het water vanaf druipt, of waar een boeibord of daarmee gelijk te stellen constructieonderdeel is aangebracht. In dit verband verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van 19 september 2018 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), ECLI:NL:RVS:2018:3032, waarin ten aanzien van een gelijkluidende bepaling uit een ander bestemmingsplan hetzelfde wordt overwogen. Er is gekozen voor een duidelijk onderscheid tussen gevel en dakvlaklijn (zie ook de uitspraak van 28 augustus 2019 van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2019:2879).
8.10.
Uit de constructietekeningen, foto’s en toelichting ter zitting blijkt dat de dakkapel in het schuine deel van het dakvlak wordt geplaatst. De dakkapel wordt dus omringd door schuin dakvlak. De voorzieningenrechter volgt [verzoeker 1] daarom niet in zijn betoog dat de dakkapel op de gevel van de tweede verdieping komt te staan en daarmee de goothoogte ophoogt.
8.11.
De dakkapel heeft ten opzichte van de rest van het dak een groot volume. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de bovenkant van de dakkapel functioneert als waterafvoer. Het dak rondom de dakkapel loopt schuin af en aan de onderkant van het schuine dakvlak bevindt zich een dakgoot. Aangezien niet is gebleken dat het platte vlak van de dakkapel is voorzien van een afvoerconstructie, houdt de voorzieningenrechter het ervoor dat de waterafvoer plaatsvindt via de goot onderaan het schuine dakvlak. De rechtbank wijst in dit verband op de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, waarin in rechtsoverweging 2.2 in soortgelijke zin wordt overwogen. De goothoogte, in de zin van het bestemmingsplan, bevindt zich dus aan de bovenkant van deze dakgoot. Gelet op het voorgaande is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van dat de maximale goothoogte wordt overschreden.
8.12.
Voor wat betreft het bestemmingsplan wordt tot slot overwogen dat er geen regel in het bestemmingsplan is te vinden die in de weg staat aan de verhoging van de uitbouw zoals die is vergund. Anders dan [verzoeker 2] heeft betoogd, kan – voor zover er een verhoging van de uitbouw plaatsvindt – daarom geen strijd met het bestemmingsplan worden aangenomen zolang de maximale bouwhoogte wordt gerespecteerd.
8.13.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is er gelet op wat hiervoor is overwogen geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
8.14.
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo wordt geen omgevingsvergunning verleend indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet.
8.15.
De welstands- en monumentencommissie Leidschendam-Voorburg heeft instemmend geadviseerd. Dit is neergelegd in een verslag van 15 juni 2021.
8.16.
Voor het advies van de welstands- en monumentencommissie geldt het volgende. Het is vaste rechtspraak dat het bevoegd gezag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis kan toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
8.17.
Verzoekers hebben aangevoerd dat de dakkapel niet voldoet aan de criteria voor dakkapellen zoals die zijn opgenomen in de welstandsnota. In de welstandsnota is opgenomen dat een dakkapel ten minste 0,5 meter vanaf de voet, zijkanten en nok van het dakvlak moet worden geplaatst. Ook mag de dakkapel niet breder zijn dan 60% van het dakvlak met een maximum van 320 cm.
8.18.
Niet in geschil is dat de dakkapel niet aan deze afmetingsvoorschriften voldoet. In de welstandsnota zijn echter alleen welstandscriteria bepaald voor dakkapellen op het voor- en zijdedakvlak en voor dakkapellen op het achterdakvlak, dat grenst aan openbaar toegankelijk gebied. De dakkapel waar het bouwplan van vergunninghouder in voorziet, bevindt zich aan de achterzijde van de woning. De vraag die moet worden beantwoord is of er aan de achterzijde van de woning sprake is van openbaar toegankelijk gebied. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Zoals verweerder ter zitting gemotiveerd heeft toegelicht, ligt aan de achterzijde van de woning van verzoekers een groenstrook. Deze groenstrook is, tot aan het water, enige meters breed en er is sprake van enige begroeiing. Er loopt, anders dan aan de overzijde van het water, geen (fiets)pad en ook voor het overige zijn er geen indicaties dat deze groenstrook geschikt is voor betreding. De groenstrook is daarmee naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen openbaar toegankelijk gebied; het gaat in plaats daarvan veeleer om een reststrook groen die niet is bedoeld om te betreden. Ter vergelijking verwijst de voorzieningenrechter naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 9 mei 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:1596, waarin in soortgelijke zin wordt overwogen. Dat de betreffende groenstrook de bestemming ‘Groen’ heeft en op grond van de planregels is bestemd voor onder andere groenvoorzieningen met de daarbij behorende fiets- en voetpaden alsmede speelvelden en speeltoestellen, maakt niet dat er wel sprake is van openbaar toegankelijk gebied. De bestemming is bepalend voor wat er mag worden gerealiseerd, maar dat wil nog niet zeggen dat de betreffende grond ook daadwerkelijk daarvoor wordt gebruikt. Gelet op het voorgaande neemt de voorzieningenrechter tot uitgangspunt dat de voorschriften zoals die zijn opgenomen in de welstandsnota niet gelden voor de dakkapel van vergunninghouder. Van strijd met de redelijke eisen van welstand is daarom niet gebleken
8.19.
Op basis van wat hiervoor is overwogen, komt de voorzieningenrechter tot de slotsom dat geen van de weigeringsgronden, bedoeld in artikel 2.10 van de Wabo, zich voordoet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de omgevingsvergunning daarom terecht verleend. In dit verband verdient opmerking dat hiermee niet is gezegd dat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] geen last of schade hebben ondervonden van de verbouwing. Van de zijde van [verzoeker 2] is toegelicht dat beplantingen zijn verwijderd en dat schade is ontstaan aan het dak van zijn garage met lekkages tot gevolg. Ook staat vast dat verweerder aanleiding heeft gezien de werkzaamheden tijdelijk stil te leggen, omdat volgens verweerder de vergunning niet werd nageleefd. De manier waarop door vergunninghouder uitvoering wordt gegeven aan de vergunning is echter een kwestie van handhaving (door verweerder). Als blijkt dat wordt gebouwd in afwijking van de verleende omgevingsvergunning, dan dient verweerder hiertegen handhavend op te treden. Eventuele schade veroorzaakt door onrechtmatig handelen kan desgewenst via een civiele procedure worden verhaald op vergunninghouder. Een verzoek om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter, gericht tot de verleende omgevingsvergunning, is hiervoor niet het geschikte middel.
8.20.
Het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken SGR 21/5768 en SGR 21/5629 wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening in de zaken met zaaknummers SGR 21/5768 en SGR 21/5629 af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. A.C.P. Witsiers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.