In de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2021, in de zaak SGR 21/5933, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bewoners van een nabijgelegen woning, hadden bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan vergunninghoudster voor het vergroten van een woning aan de [adres 1] te [plaats] door het maken van een extra bouwlaag voor drie studentenwoningen. Verzoekers voerden aan dat de extra bouwlaag hun uitzicht zou belemmeren en de hoeveelheid zonlicht in hun tuin zou verminderen, wat hun woongenot zou aantasten. Daarnaast vreesden zij voor een toename van de parkeerdruk en geluidsoverlast door de studenten.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 12 oktober 2021, waarbij zowel verzoekers als de vergunninghoudster met hun gemachtigden aanwezig waren. De rechter oordeelde dat er geen sprake was van spoedeisend belang, omdat de bouw al in een vergevorderd stadium was en de extra bouwlaag al aanwezig was. De rechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat de belangrijkste bezwaren van verzoekers, zoals het verlies van zonlicht, niet konden worden verholpen door het treffen van een voorlopige voorziening. Bovendien was niet aannemelijk gemaakt dat er op korte termijn huurders in de woningen zouden trekken, waardoor de gevreesde overlast niet direct aan de orde was.
De voorzieningenrechter heeft de beslissing genomen dat er geen onverwijlde spoed was die het treffen van een voorlopige voorziening vereiste, en heeft het verzoek afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.