ECLI:NL:RBDHA:2021:14511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 19/7223
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na contra-expertise

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, had in beroep geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), de eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.

Het proces begon met een besluit van 1 maart 2019, waarin de uitkering van de eiser per 2 april 2019 werd beëindigd. Dit besluit werd in een later stadium door de verweerder gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de eiser. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2021 behandeld, maar het onderzoek werd heropend omdat het niet volledig was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de contra-expertise van de eiser voor te leggen aan zijn verzekeringsarts.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat is om de geduide functies uit te voeren. De rechtbank heeft uiteindelijk de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 april 2019 gerechtvaardigd en het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/7223

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.M. Meis),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: J.H. Swart).

Procesverloop

In het besluit van 1 maart 2019 (primair besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving op grond van de Ziektewet (ZW) per 2 april 2019 beëindigd.
In het besluit van 21 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Na afloop van die zitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest. Op 3 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek daarom heropend en bepaald dat verweerder de contra-expertise van eiser van het Expertise Instituut van 9 juni 2020 alsnog zal voorleggen aan zijn verzekeringsarts en de rechtbank over de uitkomst hiervan informeert.
Verweerder heeft op de contra-expertise gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek op 14 juni 2021 is gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser werkte tot 31 december 2017 in de functie van productiemedewerker voor gemiddeld 25,25 uur per week. Hij heeft zich ziek gemeld op 17 januari 2018 vanuit de Werkloosheidswet wegens knie-klachten. In het kader van de Eerstejaars Ziektewet -beoordeling zijn de beperkingen van eiser door een verzekeringsarts vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 februari 2019. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bepaald dat eiser met de geduide functies minder dan 35% arbeidsongeschikt is te achten, wat ertoe heeft geleid dat eiser ZW-uitkering bij met primaire besluit is beëindigd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluitvorming gehandhaafd omdat hij ook na heroverweging concludeert dat eiser per 16 januari 2019 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
Standpunt van eiser
3. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Hij voert aan dat het onderzoek van verweerder onzorgvuldig is geweest en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd welke functionele verbetering te verwachten valt. Er is geen rekening gehouden met het feit dat bij eiser artrose is vastgesteld in beide knieën en dat dit een progressieve aandoening is. Daarom is het niet aannemelijk dat een verbetering zal optreden. Ten aanzien van de geduide functies stelt eiser zich op het standpunt dat deze niet passend zijn en niet zijn afgestemd op zijn lichamelijke en psychische klachten en de daaruit volgende beperkingen. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een contra-expertise van het Expertise Instituut ingediend. De in het kader van dit onderzoek door eiser ingeschakelde verzekeringsarts acht hem meer beperkt dan door verweerder is aangenomen en is weergegeven in de FML. De door eiser ingeschakelde arbeidsdeskundige komt vervolgens tot de conclusie dat de functie stikster meubelbekleding (SBC-code 272043) niet geschikt is voor eiser en derhalve moet komen te vervallen. Eiser onderschrijft deze conclusie en stelt dat hij ook de overige geduide functies niet uit kan voeren in verband met zijn klachten en beperkingen.
Standpunt van verweerder
4.1.
Verweerder stelt zich, naar aanleiding van het beroep, op het standpunt dat ook indien de contra-expertise van eiser gevolgd wordt, de belasting in de door de arbeidsdeskundige geduide functies de belastbaarheid van eiser niet overschrijdt. De reservefunctie inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) zou volgens verweerder in de plaats kunnen worden gesteld van de functie stikster meubelbekleding (SBC-code 272043). De reservefunctie gaat in dat geval onderdeel uitmaken van de schatting. Het arbeidsongeschiktheidspercentage blijft daardoor hetzelfde. Dat eiser stelt dat hij naast de functie stikster meubelbekleding ook de overige functies niet uit kan voeren is door hem niet nader onderbouwd.
4.2.
Zoals overwogen heeft de rechtbank het onderzoek heropend en bepaald dat verweerder de contra-expertise van eiser van het Expertise Instituut voorlegt aan zijn verzekeringsarts. In reactie op de contra-expertise heeft de ingeschakelde verzekeringsarts bezwaar & beroep (b&b) geconcludeerd dat de bevindingen van het functioneel onderzoek van de door eiser ingeschakelde verzekeringsarts nagenoeg gelijk zijn aan de bevindingen van verweerder, waardoor de gestelde aanvullende beperkingen hierin geen onderbouwing vindt. Uit de contra-expertise komen daarom geen nieuwe medisch objectiveerbare gegevens naar voren die reden geven om af te wijken van de reeds aangegeven beperkingen in de FML, aldus verweerder naar aanleiding van de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b.
Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 19aa van de ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken, een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
5.2
Op grond van artikel 19ab van de ZW, voor zover hier van belang, wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, als bedoeld in artikel 19aa, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig- en een arbeidskundig onderzoek.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6.1.
Eiser is op 31 januari 2019 door de primaire verzekeringsarts op het spreekuur gezien. Daarnaast heeft deze arts dossierstudie verricht, waarbij kennis is genomen van
de medische informatie van de behandelend sector en de probleem verkenning is bestudeerd. Op basis van de klachten van eiser heeft de primaire verzekeringsarts een FML opgesteld waarin zij de beperkingen van eiser heeft vastgelegd. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b een aanvullend verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, het dossier bestudeerd en de informatie vanuit de behandelend sector bestudeerd. Hij heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 20 september 2019. De verzekeringsarts b&b ziet geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de medische onderzoeken op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. Eiser is door de primaire verzekeringsarts gezien en de dossiergegevens zijn bestudeerd en kenbaar in de beoordeling betrokken. Daarnaast heeft de verzekeringsarts b&b eiser zowel lichamelijk als psychisch onderzocht, hij heeft dossierstudie verricht, de informatie uit de behandelend sector bestudeerd en kenbaar in de beoordeling betrokken. Dat geen aanvullende informatie van de behandelend sector is opgevraagd, is gemotiveerd op basis van het feit dat er voldoende informatie aanwezig was om tot een beoordeling te komen en het opvragen van informatie aldus geen andere inschatting van de belastbaarheid zou opleveren. Evenmin is de rechtbank gebleken dat de duur of het moment van het lichamelijk onderzoek ertoe zou moeten leiden dat dit niet zorgvuldig is geweest.
6.3
Ten aanzien van de inhoud van het medisch onderzoek, ziet de rechtbank in hetgeen in beroep is aangevoerd geen aanleiding de conclusies van de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. De verzekeringsartsen hebben eisers klachten immers gemotiveerd besproken en gewogen en aangegeven dat deze moeten worden vertaald in een groot aantal knie gerelateerde beperkingen. Te weten het afwisselen van staan en lopen, hetgeen niet al te langdurig aaneengesloten dient plaats te vinden, traplopen en klimmen dienen beperkt plaats te vinden en met name additieve tilbelasting, knielen, kruipen en hurken zijn beperkt qua duur en frequentie, krachtfuncties en met name tillen vanaf grondniveau zijn beperkt en zware dus- en trekbelasting dient in bovenmatige zin vermeden te worden. Nu de contra-expertise tot vergelijkbare medische bevindingen komt, zijn de aldaar gestelde aanvullende beperkingen, in het licht van de conclusies van de primaire verzekeringsarts en die van de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende onderbouwd. Verder weerspreken de verzekeringsartsen van verweerder niet dat eiser met psychische klachten kampt, maar plaatsen zij deze onder spanningsklachten ten gevolge van de medische en sociale omstandigheden. De rechtbank ziet geen aanleiding deze conclusie voor onjuist te houden en deelt dan ook het standpunt van verweerder dat geen medisch objectiveerbare onderbouwing aanwezig is voor verdergaande beperkingen op dit vlak. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende deugdelijk gemotiveerd dat er ziektebeelden ontbreken waardoor er sprake is van een stoornis in de energiehuishouding of preventieve maatregelen moeten worden aangegeven, alsmede dat er geen behandelingen zijn waardoor hij verminderd beschikbaar zou zijn. Dit betekent dat er geen indicatie aanwezig is voor een aanvullende urenbeperking, welk oordeel niet verandert door eisers onderbouwde stelling dat hij kampt met artrose en dit een progressieve ziekte is. Zonder afbreuk te willen doen aan de dagelijkse klachten van eiser en impact hiervan op zijn dagelijks leven, ziet de rechtbank in de beroepsgronden dan ook geen (medische) aanleiding voor het aannemen van meer beperkingen dan thans door verweerder is gegeven. De contra-expertise biedt de hiertoe noodzakelijke medisch objectiveerbare onderbouwing evenmin. Dit betekent dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit, zoals neergelegd in de FML, onderbouwd.
6.4.
Eiser heeft tevens aangevoerd dat de functies die ten grondslag zijn gelegd aan de besluitvorming van verweerder, niet passend zijn. De rechtbank overweegt in dit verband dat de arbeidsdeskundige b&b, bij heroverweging naar aanleiding van het bezwaar, geen aanleiding ziet om af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige. Aan de hand van de FML heeft de primaire arbeidsdeskundige voor eiser de functies stikster meubelbekleding (SBC-code 272043), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) geduid. Als reserve is de functie inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) geselecteerd. In beroep heeft verweerder in reactie op de door eiser overgelegde contra-expertise van het Expertise Instituut, aangegeven dat indien deze expertise wordt gevolgd, behalve de functie van stikster meubelbekleding, de overige geduide functies nog steeds geschikt zijn voor eiser. Verweerder heeft aangegeven dat de functie van stikster meubelbekleding vervalt en stelt daar de reserve functie inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) voor in de plaats. Dit betekent dat de uitkomst van de arbeidsdeskundige beoordeling zoals die aan het bestreden besluit te grondslag ligt, gelijk blijft.
6.5.
Eiser heeft in beroep geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingebracht, maar zich gebaseerd op de consequenties voor de functies indien meer beperkingen worden aangenomen. Uitgaande evenwel van de juistheid van de FML (zoals onder 6.3 is overwogen) moet eiser in staat worden geacht de werkzaamheden die zijn verbonden aan de onder 6.4 genoemde functies te verrichten. De arbeidsdeskundige b&b heeft immers aan de hand van de FML de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld waarbij hij naar het oordeel van de rechtbank afdoende heeft gemotiveerd waarom de geduide functies wel passend zijn te achten voor eiser.
7. Aangezien eiser met het vervullen van de geduide functies meer dan 65 % van zijn maatmaninkomen per uur kan verdienen heeft verweerder terecht de ZW-uitkering van eiser per 2 april 2019 beëindigd.
8. Gelet op als het voorgaande is het beroep ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van G. Murega, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.