ECLI:NL:RBDHA:2021:14511
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- M. de Kleine
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van Ziektewetuitkering en geschiktheid voor arbeid na contra-expertise
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die een Ziektewetuitkering ontving, had in beroep geen afzonderlijke arbeidskundige gronden ingebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat, uitgaande van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), de eiser in staat moet worden geacht de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard.
Het proces begon met een besluit van 1 maart 2019, waarin de uitkering van de eiser per 2 april 2019 werd beëindigd. Dit besluit werd in een later stadium door de verweerder gehandhaafd, ondanks het bezwaar van de eiser. De rechtbank heeft het beroep op 9 februari 2021 behandeld, maar het onderzoek werd heropend omdat het niet volledig was. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om de contra-expertise van de eiser voor te leggen aan zijn verzekeringsarts.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de medische onderzoeken zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank heeft de bevindingen van de verzekeringsartsen gevolgd en geoordeeld dat de eiser, ondanks zijn klachten, in staat is om de geduide functies uit te voeren. De rechtbank heeft uiteindelijk de beëindiging van de ZW-uitkering per 2 april 2019 gerechtvaardigd en het beroep ongegrond verklaard.