Overwegingen
1. Eisers hebben op 21 mei 2019 twee aanvragen voor pgb ingediend voor respectievelijk hun dochters [A] en [B] . Bij besluiten van 22 juli 2019 heeft verweerder op basis van de bevindingen van het pgb-team jeugd van het Centrum Jeugd & Gezin van Den Haag, jeugdhulpvoorzieningen in de vorm van pgb aan [A] en [B] toegekend.
2. Eisers hebben hiertegen op 28 augustus 2019, middels twee separate geschriften, bezwaar ingediend. Bij brieven van 7 januari 2020 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld.
3. Bij het bestreden besluit van 7 april 2020 heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, beslist dat voor beide bezwaarschriften de maximale dwangsom van € 1.440,- verbeurd is.
4. Op basis van voornoemde feiten en omstandigheden is niet in geschil dat sprake is van vijf separate besluiten waartegen eisers tijdig bezwaar hebben gemaakt. Evenmin is in geschil dat de beslistermijn met betrekking tot de ingediende bezwaren was verstreken toen eisers op 7 januari 2020 verweerder in gebreke hebben gesteld. Tevens staat vast dat op het moment van het nemen van het besluit op bezwaar 13 weken waren verstreken na de ingebrekestelling, waardoor aan eisers een maximale dwangsom was verschuldigd. Partijen verschillen van mening over de vraag of verweerder aan eisers meerdere dwangsommen verschuldigd is, nu het gaat om een vijftal primaire besluiten.
5. Volgens verweerder volgt uit vaste rechtspraak- kort gezegd - dat als er sprake is van inhoudelijke samenhang tussen besluiten, er maar één maal een dwangsom is verschuldigd. Verweerder heeft in dit verband toegelicht dat sprake is van één aanvraag per kind en ook een beoordeling in één gezingsplan per kind. Alhoewel de regelgeving maakt dat op basis van ieder gezinsplan meerdere beschikkingen zijn gegeven, hebben eisers opnieuw per kind één separaat bezwaarschrift ingediend. Het eerste bezwaarschrift was gericht tegen de besluiten van 22 juli 2019 met kenmerken [kenmerk 1] en [kenmerk 2] en had betrekking op [B] . Het tweede bezwaarschrift was gericht tegen de besluiten van 22 juli 2019 met kenmerken [kenmerk 3] , [kenmerk 4] en [kenmerk 5] en had betrekking op [A] . Verweerder stelt dat onder de gegeven omstandigheden dan ook slechts aanspraak kan worden gemaakt op tweemaal de maximale dwangsom.
6. Eisers kunnen zich niet met het bestreden besluit verenigen. Zij stellen zich op het standpunt dat zij vijf ingebrekestellingen hebben ingediend die betrekking hebben op de vijf in bezwaar bestreden primaire beschikkingen. Eisers zijn van mening dat zij daarom recht hebben op vijf maal de maximale dwangsom van € 1.440,- in plaats van twee maal de maximale dwangsom van € 1.440,-. Eisers voeren aan dat er geen sprake is van samenhangende besluiten. Er is namelijk slechts één formulier beschikbaar om de separate aanvragen voor de verschillende zorgvoorzieningen voor pgb, te kunnen indienen. Deze aanvragen worden vervolgens door verweerder afzonderlijk beoordeeld en toe- of afgewezen. De besluiten hebben ieder een eigen kenmerk en zijn door verweerder apart van elkaar en op verschillende data verstuurd. Bovendien is er geen sprake van slechts één bezwaar per kind. Het is immers niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de gehele aanvraag voor zorgvoorzieningen pgb. Men dient per afzonderlijk besluit, dat een eigen kenmerk heeft, bezwaar in te dienen. Eisers hebben ter zitting in dit verband benadrukt dat het erg ingewikkeld is om pgb aan te vragen. Het is namelijk niet duidelijk welke voorzieningen je kunt aanvragen. Tegelijkertijd zijn de regels streng en volgen er ook consequenties indien je als aanvrager een fout maakt. Waarom dit omgekeerd niet zou gelden voor fouten van verweerder is eisers daarom niet duidelijk. Tot slot voeren eisers aan dat hun kinderen in de periode dat zij in afwachting waren van de te nemen besluiten door verweerder, geen gebruik hebben kunnen maken van de door hen benodigde zorgvoorzieningen en eisers dus schade hebben geleden.
7. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het geschil.
8. Als uitgangspunt geldt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht het bestuursorgaan voor ieder niet tijdig genomen besluit een dwangsom verbeurt. Voor deze regel geldt echter een uitzondering. Uit de door verweerder al aangehaalde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2017, volgt namelijk dat in de situatie waarin aanvragen op hetzelfde moment zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen, dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat het bestuursorgaan maar één keer de dwangsom verbeurt voor het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvragen.
9. De rechtbank is van oordeel dat deze uitzondering zich hier voor doet. Eisers hebben namelijk voor ieder van hun dochters op 21 mei 2019 één aanvraagformulier PGB Budgetplan Jeugd ingediend. De beoordeling van deze aanvragen heeft plaatsgevonden in een tweetal gezinsplannen, te weten voor elke dochter één. In deze gezinsplannen is de hulpvraag op basis van de aanvragen vertaald naar verschillende jeugdhulpvoorzieningen. Eisers hebben ten aanzien van deze, in besluitvorming neergelegde, voorzieningen voor ieder van beide dochters op 28 augustus 2019 een apart bezwaarschrift ingediend en de ingebrekestellingen zijn voor ieder van beide dochters in een aparte brief gedaan. Verweerder heeft tegen deze achtergrond ter zitting toegelicht dat een aanvraag als de onderhavige niet claimgericht kan worden gedaan, maar dat een totaalbeeld aan verweerder wordt voorgelegd, alsmede dat één jeugdhulpvraag uit verschillende voorzieningen kan bestaan die op één doel zijn gericht. De rechtbank stelt vast dat in de voorliggende situatie de twee aanvragen eveneens aparte voorzieningen omvat die hetzelfde doel beogen, namelijk hulp bij de verzorging en opvoeding van [A] en [B] . Uit het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, volgt naar het oordeel van de rechtbank dan ook dat de aanvragen inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat verweerder op juiste gronden voor het niet tijdig nemen van besluiten op die aanvragen twee dwangsommen heeft toegekend.
10. Zonder afbreuk te willen doen aan de complexe gezinssituatie van eisers en de ingewikkelde regelgeving waarmee ze in dit verband van doen hebben, en het gegeven dat zij nadeel stellen te hebben ondervonden door de trage besluitvorming, brengt toepassing van de geldende wetgeving op grond van het voorgaande, desondanks met zich dat het beroep ongegrond is.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.