ECLI:NL:RBDHA:2021:14520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/4415
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die tot 11 juli 2014 als autoplaatwerker werkte, had zich ziek gemeld met zowel psychische als lichamelijke klachten. Na een aantal herbeoordelingen door de verzekeringsartsen, werd vastgesteld dat zijn arbeidsongeschiktheidspercentage fluctuaties vertoonde, maar uiteindelijk werd hij per 8 juni 2019 als minder dan 35% arbeidsongeschikt beoordeeld. Dit leidde tot de weigering van zijn WIA-uitkering, wat de eiser betwistte.

De rechtbank heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiser voerde aan dat zijn klachten ernstig werden onderschat en dat de functionele mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsartsen hun onderzoek zorgvuldig hadden uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan hun conclusies. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om aan te tonen dat de medische rapporten niet zorgvuldig tot stand waren gekomen, wat hij niet had gedaan.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de medische beoordeling van de verzekeringsartsen correct was en dat de eiser niet in aanmerking kwam voor de WIA-uitkering. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en een afschrift werd naar de betrokken partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4415

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 mei 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Kaya),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 8 juni 2019 een uitkering op grond van de Wet werk in inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 20 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging er aan de zaak vooraf?
1. Eiser werkte tot 11 juli 2014 voor gemiddeld 37,70 uur per week in de functie van autoplaatwerker. Hij heeft zich op die datum ziek gemeld met zowel psychische als lichamelijke klachten. Op 15 juli 2016 heeft verweerder besloten dat eiser een uitkering krijgt in het kader van de WIA op basis van een percentage van 80-100% arbeidsongeschiktheid. Na de herbeoordeling op 22 juni 2017 bleef dit percentage hetzelfde waarbij ten aanzien van de prognose werd vermeld dat de belastbaarheid in de toekomst zou kunnen verbeteren. Op 3 april 2018 is opnieuw op verzoek van de werkgever een herbeoordeling gedaan die leidde tot een herziening waarbij het arbeidsongeschiktheidspercentage 30,77% was. Hiertegen is geen beroep ingesteld door eiser. Op 11 maart 2019 heeft eiser om een herbeoordeling gevraagd in verband met een toename van zijn klachten. Deze herbeoordeling leidde niet tot een herziening omdat het arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 18,66%. In bezwaar is het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser gewijzigd naar 22,51%. Omdat eiser per
8 juni 2019 geen recht heeft op WIA-uitkering dient hij het voorschot van € 6.665,90 terug te betalen.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 8 juni 2019 geen recht heeft op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Standpunt eiser
3. Eiser voert aan dat de ernst van zijn klachten is onderschat en dat er sprake is van een toename van de klachten. De functionele mogelijkhedenlijst is onjuist tot stand gekomen. De werkzaamheden in de geduide functies overschrijden zijn belastbaarheid. Daardoor is hij niet in staat om deze functies te verrichten.
Standpunt verweerder
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en dat eisers belastbaarheid correct is vastgesteld. Er is rekening gehouden met alle klachten en met alle medische informatie, afkomstig van de behandelend artsen. Ook is gekeken naar de medicatie die eiser gebruikt. Alle aanvullende informatie van behandelaars verandert de feitelijke belastbaarheid niet.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
6. De rechtbank ziet in de door eiser aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen van verweerder is verricht. Eiser is door de primaire verzekeringsarts gezien. Daarbij is eiser lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft informatie van de cardioloog van eiser en van de pijnspecialist bij de beoordeling betrokken. Naar aanleiding van het bezwaar heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft de dossiergegevens en alle informatie van de behandelend artsen bestudeerd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij bij de heroverweging in bezwaar kennis heeft genomen van alle medische gegevens. Ook de aanvullende medische stukken, waaronder eisers brief van de psycholoog van 30 juni 2020, die na datum in geding zijn ingebracht, zijn door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken.
7. De verzekeringsarts b&b acht aannemelijk dat eiser medische (pijn-)klachten heeft, zoals moeite met lopen, staan, traplopen en kracht zetten. Bij overbelasting en teveel inspanning krijgt hij pijn op de borst. Hiervoor gebruikt hij medicijnen. Verder kan eiser slecht tegen stress, spanning en drukte. Echter, de verzekeringsarts b&b is van oordeel dat met deze klachten en de beperkingen die daaruit voortvloeien, in de FML in voldoende mate rekening is gehouden. Aan de medische informatie van de behandelend artsen heeft de verzekeringsarts b&b geen argumenten kunnen ontlenen dat eisers beperkingen ten tijde van de datum in geding zijn onderschat. De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van eiser voor het verrichten van arbeid.
In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank daarom geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van verweerder. De informatie die eiser in beroep heeft verstrekt was al bekend en daarmee is rekening gehouden. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
8. Eiser heeft duidelijk gemaakt dat hij het niet eens is met de medische beoordeling. Het is de rechtbank duidelijk dat eiser zijn klachten ernstiger acht dan de verzekeringsarts b&b en dat hij vindt dat verweerder zijn belastbaarheid heeft overschat. In de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geldt echter dat niet de ervaren klachten of de diagnose doorslaggevend zijn, maar de mate waarin beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid als gevolg van die klachten objectief medisch kunnen worden onderbouwd. Eiser heeft niet (met nieuwe medische stukken) aannemelijk gemaakt dat moet worden getwijfeld aan de door de verzekeringsartsen aangenomen beperkingen.
9. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft uitvoerig per functie gemotiveerd dat de belastingen in de functies eisers belastbaarheid niet te boven gaan, ook in het geval er in een functie sprake is van zogenoemde signaleringen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b hiermee toereikend gemotiveerd dat eiser geschikt is om de geduide functies te verrichten.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van G. Murega, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.