Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2021 in de zaak tussen
: [derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V., te Buren,
Rechtbank Den Haag
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021, in de zaak SGR 21/1766, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 25 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Delfland is verleend aan twee derde-partijen voor het kappen van twee houtopstanden van in totaal 4.800 m2 en het vellen van 26 populieren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vergunninghouder om de houtopstanden te kappen in verband met de reconstructie van de Provincialeweg N223, in redelijkheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers bij het behoud van deze houtopstanden.
Tijdens de zitting op 1 april 2021 is vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de vergunninghouder voornemens is om de bomen zo snel mogelijk te kappen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de noodzaak voor de kap voldoende is onderbouwd, onder andere omdat de vergunninghouder in het derde kwartaal van 2021 wil starten met de aanleg van de weg en de bomen voor die tijd moeten worden gekapt. De verzoekers hebben aangevoerd dat de kapvergunning vooruitloopt op een nog niet onherroepelijk bestemmingsplan, maar de voorzieningenrechter heeft dit betoog verworpen. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.