ECLI:NL:RBDHA:2021:14523

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/1766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. de Kleine
  • S.P. Jadoenathmisier
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor kappen van houtopstanden ten behoeve van reconstructie Provincialeweg N223

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 april 2021, in de zaak SGR 21/1766, is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, bestaande uit drie personen, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 25 januari 2021 door het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Midden-Delfland is verleend aan twee derde-partijen voor het kappen van twee houtopstanden van in totaal 4.800 m2 en het vellen van 26 populieren. De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van de vergunninghouder om de houtopstanden te kappen in verband met de reconstructie van de Provincialeweg N223, in redelijkheid zwaarder weegt dan het belang van de verzoekers bij het behoud van deze houtopstanden.

Tijdens de zitting op 1 april 2021 is vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, aangezien de vergunninghouder voornemens is om de bomen zo snel mogelijk te kappen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de noodzaak voor de kap voldoende is onderbouwd, onder andere omdat de vergunninghouder in het derde kwartaal van 2021 wil starten met de aanleg van de weg en de bomen voor die tijd moeten worden gekapt. De verzoekers hebben aangevoerd dat de kapvergunning vooruitloopt op een nog niet onherroepelijk bestemmingsplan, maar de voorzieningenrechter heeft dit betoog verworpen. De voorzieningenrechter concludeert dat de omgevingsvergunning rechtmatig is verleend en dat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1766

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 april 2021 in de zaak tussen

[verzoeker 1] [verzoekster] , [verzoeker 2] en [verzoeker 3], te [woonplaats] , verzoekers.
en
het college van burgermeester en wethouders van Gemeente Midden-Delfland, verweerder,
(gemachtigde: M.P. Moerman).
Als derde-partijen nemen aan het geding deel
: [derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V., te Buren,
(vergunninghouder).

Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2021 heeft verweerder aan [derde-partij 1] B.V. en [derde-partij 2] B.V. (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee houtopstanden van in totaal 4.800 m2 en het vellen van 26 populieren.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021. Het verzoek is gelijktijdig behandeld met het verzoek [A] , zaaknummer SGR 21/1756. Verzoeker [verzoeker 1] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partijen zijn verschenen en hebben zich laten vertegenwoordigen door [B] , [C] en [D] .

Overwegingen

1. In deze uitspraak oordeelt de voorzieningenrechter over het verzoek om de omgevingsvergunning te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter stelt vast – dit is ook niet in geschil – dat sprake is van een spoedeisend belang omdat vergunninghouder voornemens is de twee houtopstanden van in totaal 4.800 m2 en de 26 populieren zo spoedig mogelijk te kappen.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van twee houtopstanden van in totaal 4.800 m2 en het kappen van 26 populieren. Verweerder heeft, verkort en zakelijk weergegeven, aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat het noodzakelijk is de houtopstanden te kappen in het belang van een reconstructie van de Provincialeweg N223 (de N223) om te komen tot een duurzaam veilige inrichting van deze weg.
Nog niet onherroepelijk geworden bestemmingsplan
4. Verzoekers voeren aan dat de kapvergunning vooruit loopt op het nog in werking te treden bestemmingsplan. Het bestemmingsplan dat nodig is voor het aanpassen van de N223 is immers nog niet onherroepelijk.
5. Dit betoog van verzoekers faalt. De voorzieningenrechter overweegt, onder verwijzing naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] , daartoe dat de omstandigheid dat het bestemmingsplan nog niet onherroepelijk is vastgesteld, niet in de weg staat aan verlening van de omgevingsvergunning voor de kap. Aldus is niet vereist dat sprake is van een in werking getreden en onherroepelijk geworden bestemmingsplan om tot verlening van de vergunning te kunnen overgaan. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook geen aanleiding om de gevraagde voorziening te treffen.
Noodzaak om bomen nu al te kappen
6. Verzoekers voeren vervolgens aan dat de noodzaak om de bomen nu al te kappen onduidelijk is.
7. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat in 2012 al een start is gemaakt met de voorbereiding van dit project. Vergunninghouder wil in het derde kwartaal van 2021 starten met de aanleg van de weg. Voor die tijd moet hij het nieuwe gedeelte van de weg eerst zes maanden voorbelasten. Om de voorbelasting aan te kunnen brengen moet vergunninghouder eerst de aanwezige houtopstanden vellen. Vergunninghouder wil de houtopstanden zo spoedig mogelijk kappen omdat het voorjaar is begonnen en er een grotere kans is op de aanwezigheid van broedende vogels. Hiermee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de noodzaak om zo spoedig mogelijk te starten met het vellen van de bomen voldoende onderbouwd.
8. Voorts heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan de hand van de stukken toegelicht dat de kap van de houtopstanden noodzakelijk is voor het duurzaam veilig maken van de N223. In dit licht is het belang van een reconstructie van de N223 om te komen tot een duurzaam veilige inrichting van die weg, onweersproken gebleven. Dit alles betekent dat ook dit betoog geen aanleiding geeft tot het treffen van een voorziening.
9. Voor zover ter zitting door één van de verzoekers naar voren is gebracht dat hij na de kap van de bomen uit zal kijken op een kale rotonde, overweegt de voorzieningenrechter ten overvloede dat ter zitting door vergunninghouder is aangegeven dat er een verplichting is tot herplant, dat er in dat kader verschillende gesprekken hebben plaatsgevonden tussen ecologen en een landschapsarchitect en dat nieuwe ontwerpen met de omwonenden worden besproken. Het landschappelijke inpassingsplan zal dan ook in samenspraak met verweerder, de provincie en omwonenden tot stand komen.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verweerder na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid de omgevings-vergunning voor de kap van de houtopstanden heeft kunnen verlenen. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het belang om de houtopstanden te kappen in verband met het duurzaam veiliger maken van de N223, immers in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het belang dat is gemoeid met het behoud van deze houtopstanden. Dit betekent dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting in stand kan blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, voorzieningenrechter, in aanwezigheid vanmr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2021.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: Relevante wet- en regelgeving

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
g. houtopstand te vellen of te doen vellen;
geldt een zodanige bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Artikel 2.18 van de Wabo

Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.

Artikel 4:11 van de Algemene plaatselijke verordening Midden-Delfland 2010

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op bijlage 1 (Bomenlijst).
2. De vergunning kan worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
3. Het college kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY3015.