ECLI:NL:RBDHA:2021:14524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WGA-vervolguitkering en de schending van de hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N. Yildiz, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder), vertegenwoordigd door M.A. Brouwer. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, dat haar een WGA-vervolguitkering had toegekend op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,63%. Eiseres stelde dat zij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet was gehoord en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres inderdaad niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Echter, de rechtbank oordeelde dat dit gebrek niet tot vernietiging van het besluit leidde, omdat aannemelijk was dat eiseres hierdoor niet was benadeeld. Eiseres had in beroep de gelegenheid gehad om haar standpunten naar voren te brengen met bijstand van een professionele gemachtigde.

De rechtbank heeft verder overwogen dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten zorgvuldig zijn opgesteld en geen tegenstrijdigheden bevatten. Eiseres had aangevoerd dat de verzekeringsartsen onvoldoende rekening hadden gehouden met haar klachten en dat er sprake was van een progressief ziektebeeld. De rechtbank heeft echter geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek en de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en geoordeeld dat eiseres geschikt was voor de geduide functies.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en verweerder opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden, evenals de proceskosten tot een totaalbedrag van € 1.573,24. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Yildiz),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.A. Brouwer).

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 2 maart 2020 een WGA-vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend berekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 49,63%.
Bij besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was tot 4 december 2016 werkzaam als tuinbouwmedewerkster voor gemiddeld 36,11 uur per week. Aansluitend heeft zij een uitkering ontvangen op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 5 maart 2018 heeft eiseres zich vanuit de WW ziek gemeld met fysieke en psychische klachten. Op 5 april 2018 is aan haar een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Op 4 maart 2019 heeft een eerstejaars ZW-beoordeling plaatsgevonden. De uitkering werd voortgezet omdat zij minder dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Verweerder heeft bij het primaire besluit aan eiseres per 2 maart 2020 een WGA-vervolguitkering op grond van de WIA toegekend berekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Het bestreden besluit berust aldus eveneens op het standpunt dat eiseres met ingang van 2 maart 2020 voor 49,63% arbeidsongeschikt is te achten en daarom recht heeft op een WGA-vervolguitkering.
3. Eiseres voert aan dat zij in de bezwaarprocedure ten onrechte niet is gehoord. Volgens eiseres is verder het medisch onderzoek onzorgvuldig verricht omdat verweerder heeft nagelaten informatie op te vragen bij haar behandelend artsen en specialisten, waaronder de neuroloog, orthopedisch chirurg, psycholoog, fysiotherapeut en de huisarts. Ook is zij ten onrechte niet gezien op het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b). Voorts voert zij aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar pijnklachten. Zij lijdt aan fybromyalgie en de hierdoor ontstane klachten hebben hun weerslag op haar psychische gesteldheid. Eiseres stelt dat er sprake is van een progressief ziektebeeld omdat haar psychische en fysieke klachten met de tijd verergeren. Eiseres meent dat de aan haar voorgehouden functies niet geschikt zijn, omdat zowel haar psychische als haar fysieke klachten zijn onderschat en haar belastbaarheid op grond van onvolledige informatie is vastgesteld.
4. Verweerder heeft de aanvullende beroepsgronden voorgelegd aan de verzekeringsarts b&b. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat hij uit zorgvuldigheid eiseres alsnog wilde onderzoeken omdat dit in de bezwaarfase niet mogelijk is geweest vanwege corona en de ingebrekestelling door eiseres. Naar aanleiding hiervan is eiseres op 14 april 2021 alsnog door de verzekeringsarts b&b gezien voor een medisch onderzoek waarop deze een aanvullend rapport heeft opgesteld. Verweerder ziet op grond van het aanvullende rapport geen aanleiding om zijn standpunt te herzien.
5. De rechtbank komt tot een volgende beoordeling.
6. Wat betreft de aangevoerde grond dat in de bezwaarprocedure ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid gehoord te worden voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist.
6.2.
Niet in geschil is dat eiseres in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld te worden gehoord en dat zich geen van de situaties van artikel 7:3 van de Awb heeft voorgedaan. Gelet hierop is het bestreden besluit dan ook in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb genomen. De rechtbank ziet evenwel aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, aangezien aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Eiseres heeft in beroep, zowel in haar beroepschrift als tijdens de zitting, de gelegenheid gehad om met bijstand van een professionele gemachtigde haar standpunten naar voren te brengen. Anders dan eiseres heeft betoogd, bestaat dan ook geen aanleiding om het bestreden besluit wegens strijdigheid met artikel 7:2 van de Awb te vernietigen.
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
8. De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen van verweerder is verricht. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien en onderzocht. De primaire verzekeringsarts heeft zijn bevindingen neergelegd in het rapport van 3 januari 2020. Op basis van de klachten van eiseres heeft hij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin de beperkingen van eiseres zijn vastgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens in bezwaar de dossiergegevens met de beschikbare medische gegevens bestudeerd en inzichtelijk gemotiveerd waarom hij heeft volstaan met dossieronderzoek en waarom de beschikbare medische gegevens hem geen aanleiding hebben gegeven af te wijken van het medisch oordeel van de primaire arts.
9. De rechtbank is verder niet gebleken dat de verzekeringsarts b&b een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van eiseres op de datum in geding (2 maart 2020) en meer beperkingen had moeten aannemen. De verzekeringsarts b&b heeft in zijn rapport inzichtelijk gemotiveerd waarom er geen reden is om meer beperkingen aan te nemen voor eiseres. Ook in zijn aanvullend rapport van 21 april 2021 heeft de verzekeringsarts b&b uitgebreid toegelicht waarom hij na bestudering van het dossier en eigen onderzoek in beroep in samenhang met de beschikbare medische gegevens in beroep geen aanleiding ziet af te wijken van het medisch oordeel van de primaire arts. De primaire verzekeringsarts heeft volgens de verzekeringsarts b&b ruime beperkingen, waaronder een urenbeperking, aangenomen, die passend zijn bij de aangenomen lichamelijke en psychische belastbaarheid. Uit de aanvullende medische onderzoeksgegevens van de neuroloog, reumatoloog, orthopedisch chirurg, radioloog, psycholoog en de fysiotherapeut komen volgens de verzekeringsarts b&b geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren die een ander licht werpen op het onderzoek dat de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. Weliswaar heeft eiseres ter zitting invoelbaar naar voren gebracht welke impact zij ten gevolge van haar klachten ervaart, maar in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling kan aan hoe een betrokkene de klachten ervaart geen doorslaggevende waarde toekomen. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden voor twijfel aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Dat, zoals eiseres stelt, sprake is van een progressief ziektebeeld, geeft geen aanleiding anders te oordelen omdat het gaat om de gezondheidssituatie van eiseres op de datum in geding, te weten 2 maart 2020. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
10. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen, in overleg met de primaire verzekeringsarts, van een toelichting voorzien. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige hiermee toereikend gemotiveerd dat eiseres geschikt is om de geduide functies te verrichten.
11. Gelet op overweging 6.2 ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Daarnaast is verzocht om vergoeding van de door eiseres gemaakte reiskosten van € 2,24 en om vergoeding van de gemaakte kosten van € 75,- voor het opvragen van medische informatie bij de huisarts van eiseres. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. De totale proceskostenvergoeding bedraagt derhalve € 1.573,24 (€ 1496,- + € 2,24 + € 75,-).
12. Het beroep is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.573,24.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van
F. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.