ECLI:NL:RBDHA:2021:14525

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/4165
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Korpschef van politie en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De zaak betreft de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan een werkneemster die lijdt aan psychische klachten, waaronder een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persisterende depressieve stoornis. De werkneemster had zich op 17 oktober 2017 ziek gemeld en had op 23 juli 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De rechtbank behandelt in deze uitspraak de beroepsgronden van de Korpschef, die zich richtten tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit van de verweerder.

De rechtbank constateert dat de Korpschef niet in beroep is gekomen tegen de medische grondslag van het bestreden besluit, waardoor de rechtbank zich enkel richt op de arbeidskundige beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hebben gehandeld bij het vaststellen van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,11%. De rechtbank volgt de rapportages van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige, waarin wordt gesteld dat de werkneemster in staat is om bepaalde werkzaamheden te verrichten, mits er rekening wordt gehouden met haar specifieke omstandigheden en het gevoel van veiligheid. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond, en veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiser.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige rapportages door verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen en de noodzaak om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de werkneemster bij het toekennen van uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4165

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

Korpschef van politie, te Apeldoorn, eiser

(gemachtigde: H.H. Nieuwenhuizen - Freesen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: [derde-partij] , te [woonplaats] ,

(gemachtigde: mr. N.D. Dane).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend aan [derde-partij] (hierna: werkneemster) naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 58,89%.
Bij besluit van 1 mei 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2019 73,82% is.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar opnieuw gegrond is verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 oktober 2019 op 76,11% is vastgesteld. Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 mei 2020 mede gericht geacht tegen het besluit van 25 november 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1. Werkneemster was werkzaam bij eiser als senior intelligence voor 30,11 uur per week. Op 17 oktober 2017 heeft zij zich bij eiser ziek gemeld vanwege psychische klachten (een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persisterende depressieve stoornis). Aansluitend aan de periode van loondoorbetaling door de werkgever heeft werkneemster op 23 juli 2019 een aanvraag ingediend bij verweerder voor een WIA-uitkering. Eiser is eigenrisicodrager. Dit betekent dat eiser zelf de WIA-uitkering aan werkneemster moet betalen.
2. In het kader van de WIA-beoordeling heeft de primaire verzekeringsarts op 6 september 2019 een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld (FML) opgesteld, geldig vanaf 28 augustus 2019, en beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 14 oktober 2019 het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 58,89%.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in de FML van 25 maart 2020, geldig vanaf 28 augustus 2019, aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren en op het punt van aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Ook heeft hij een urenbeperking aangenomen van 6 uren per dag en 32 uren per week. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapportage van 30 april 2020 vanwege de aangenomen urenbeperking alle eerder geduide functies laten vervallen en andere voor werkneemster geschikt te achten functies aangewezen. De mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de nieuwe functies is vervolgens vastgesteld op 73,82%.
4. Eiser voert aan dat drie van de vier geduide functies niet juist zijn op basis van de vastgestelde beperkingen van werkneemster. Zo is de functie van productiemedewerker metaalbewerking niet geschikt voor werkneemster in verband met de situering van de werkplek. Ten behoeve van het gevoel van veiligheid van werkneemster is het belangrijk dat zij overzicht heeft over de ruimte en moet zij een muur achter zich hebben waardoor er zich geen mensen achter haar kunnen bevinden en moet de werkplek relatief (auditief) prikkelarm zijn. Ook de aanlevering van materiaal vanuit diverse hoeken brengt een gevoel van onveiligheid mee voor werkneemster. Daarnaast is zij aangewezen op werk waarbij zij niet wordt afgeleid door anderen. Ook de functie van medewerker tuinbouw is niet geschikt omdat bij het werken in een kas (een glazen constructie) het gevoel van veiligheid van werkneemster niet geborgd kan worden. Daarnaast dient zij in die functie veel heen en weer te lopen, waarbij zij geen muur achter zich heeft. Ook heeft werkneemster een allergie voor bloeiende bomen, pollen en grassen waardoor werken in een kas ongeschikt is voor haar. Ook de functie van administratief ondersteunend medewerker acht eiser ongeschikt voor werkneemster omdat zij in dit werk sterk te maken zal krijgen met afleiding door anderen en zal zij moeten kunnen omgaan met het hanteren van conflicten, en juist op deze punten is sprake van overschrijding van de belastbaarheid van werkneemster.
5. Eiser heeft op 4 december 2020 aanvullende gronden ingebracht waarin hij stelt dat een verplaatsbaar scherm of het dragen van een geluid reducerende voorziening niet zal bijdragen aan het gevoel van veiligheid van werkneemster. Daartoe draagt hij aan dat een verplaatsbaar scherm slechts een beperkte omvang heeft en nooit tot het plafond reikt. Het materiaal is bovendien vaak van dien aard dat ook niet geleund kan worden tegen een dergelijk scherm. Daarnaast zal het dragen van een geluid reducerende voorziening er voor zorgen dat werkneemster minder hoort maar zal het gevoel van onveiligheid daardoor juist verhogen.
6. Beoordeling door de rechtbank.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
7. Verweerder heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden aan werkneemster met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,11%.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat bij werkneemster de diagnose chronische PTSS en een persisterende depressieve stoornis is vastgesteld. De rechtbank stelt voorts vast dat eiser niet in beroep is gekomen tegen de medische grondslag van het bestreden besluit II. De rechtbank zal daarom bij haar beoordeling alleen in gaan op de beroepsgronden die zijn gericht tegen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit II. De rechtbank gaat daarbij uit van de FML van 25 maart 2020, waarin de verzekeringsarts b&b aanvullende beperkingen heeft aangenomen.
10. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Arbeidskundige beoordeling
11. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de beroepsgronden van eiser in zijn rapport van 12 november 2020 een nadere verzekeringsgeneeskundige motivering gegeven en aangegeven dat voor alle functies geldt dat het gevoel van onveiligheid door middel van een (verplaatsbare en meeneembare) wandvoorziening dan wel scherm kan worden weg genomen. Daarnaast geeft hij aan dat de auditieve afleiding zou kunnen worden beperkt door het dragen van een koptelefoon. Over de aanvoer van producten kunnen met collega’s afspraken worden gemaakt.
12. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 13 november 2020 geconcludeerd dat de functie van medewerker tuinbouw dient te vervallen omdat in die functie de bescherming van een wandvoorziening niet goed mogelijk is, maar dat er nog voldoende andere geschikte functies overblijven voor werkneemster. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vervolgens vastgesteld op 76,11%.
13. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor werkneemster geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 13 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, werkneemster de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Bij de functieselectie heeft overleg plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige b&b en de verzekeringsarts b&b. Daarbij is toegelicht dat werkneemster in staat is tot een arbeidsprestatie, maar dat daarbij wel een aantal uitgangspunten gelden voor wat betreft de situering van de arbeidsplek. Dit om haar gevoel van veiligheid te versterken. Overwogen werd dat bij de toedeling van werk van een goed werkgever verwacht mag worden dat deze rekening houdt met deze specifieke omstandigheden. Daarbij is toegelicht dat het gevoel van veiligheid middels een verplaatsbaar scherm of wandvoorziening en het gebruik van een geluid reducerende voorziening kan worden geborgd. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige hierin. Niet is aangetoond dat een verplaatsbare wandvoorziening en het dragen van een geluid reducerende voorziening geen adequate oplossing zou zijn. Gelet op de rapportages van zowel de verzekeringsarts b&b als de arbeidsdeskundige b&b tegen de achtergrond van de gronden van het beroep en de toelichting ter zitting, ziet de rechtbank dan ook geen redenen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit II niet te onderschrijven.
Conclusie
14. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II verklaart de rechtbank ongegrond, omdat verweerder terecht aan werkneemster met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,11%.
15. In het gegeven dat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiser het bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.