ECLI:NL:RBDHA:2021:14526

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 november 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/7339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning loongerelateerde WGA-uitkering bij chronische PTSS en persisterende depressieve stoornis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering aan eiseres, die lijdt aan chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persisterende depressieve stoornis. Eiseres had zich op 17 oktober 2017 ziek gemeld bij haar werkgever, de politie, en na een periode van loondoorbetaling een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De primaire verzekeringsarts stelde op 14 oktober 2019 een arbeidsongeschiktheidspercentage van 58,89% vast, maar na bezwaar werd dit percentage verhoogd naar 76,11% in een gewijzigd besluit. Eiseres voerde aan dat de medische beoordeling niet zorgvuldig was en dat haar beperkingen onvoldoende waren erkend.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiseres beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden en dat de conclusies logisch voortvloeiden uit de rapportages. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat de vastgestelde beperkingen niet klopten. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond, waarmee de toekenning van de WGA-uitkering werd bevestigd.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 1.496,- werden vastgesteld, en het griffierecht van € 48,- moest worden vergoed. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over hun mogelijkheden om in beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.D. Dane),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.H.C. de Bruijn).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Korpschef van politie, te Apeldoorn

(gemachtigde: H.H. Nieuwenhuizen - Freesen).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2019 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toegekend aan eiseres naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 58,89%.
Bij besluit van 1 mei 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij beslist dat de mate van arbeidsongeschiktheid per 15 oktober 2019 73,82% is.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij besluit van 25 november 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen waarbij het bezwaar opnieuw gegrond is verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 15 oktober 2019 op 76,11% is vastgesteld. Met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 1 mei 2020 mede gericht geacht tegen het besluit van 25 november 2020.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 20 september 2021 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres was werkzaam bij de politie (hierna: werkgever) als senior intelligence voor 30,11 uur per week. Op 17 oktober 2017 heeft zij zich bij haar werkgever ziek gemeld vanwege psychische klachten (een chronische posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een persisterende depressieve stoornis). Aansluitend aan de periode van loondoorbetaling door de werkgever heeft eiseres op 23 juli 2019 een aanvraag ingediend bij verweerder voor een WIA-uitkering.
2. In het kader van de WIA-beoordeling per einde wachttijd op 14 oktober 2019 heeft de primaire verzekeringsarts op 6 september 2019 een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld (FML) opgesteld, geldig vanaf 28 augustus 2019, en beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, dynamische handelingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens in zijn rapport van 14 oktober 2019 het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 58,89%.
3. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft in de FML van 25 maart 2020, geldig vanaf 28 augustus 2019, aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren en op het punt van aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Ook heeft hij een urenbeperking aangenomen van 6 uren per dag en 32 uren per week. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapportage van 30 april 2020 vanwege de aangenomen urenbeperking alle eerder geduide functies laten vervallen en andere voor eiseres geschikt te achten functies aangewezen. De mate van arbeidsongeschiktheid op basis van de nieuwe functies is vervolgens vastgesteld op 73,82%.
4. Eiseres voert aan dat verweerder het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel heeft genomen. Eiseres stelt dat de meest recente FML haar beperkingen onvoldoende weergeeft. Met name op het punt van het persoonlijk en sociaal functioneren is eiseres meer beperkt dan door verweerder is aangenomen. De verzekeringsarts heeft onvoldoende rekening gehouden met de door eiseres dagelijks ervaren herbelevingen en herinneringen aan traumatische incidenten. Eiseres is daardoor voortdurend vermoeid en niet in staat om zich te concentreren. Zij benadrukt dat zij zelfstandig niet in staat is om in de maatschappij te functioneren. Zo kan zij niet zelfstandig reizen met het openbaar vervoer omdat zij dan hevige angsten ervaart. Ook is zij om deze reden niet in staat om auto te rijden omdat zij in paniek raakt wanneer zich een onverwachte situatie voordoet. Op advies van haar behandelaar is zij dan ook gestopt met zelfstandig reizen. Voorts zijn de geduide functies niet passend omdat onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van eiseres.
5. Werkgever van eiseres heeft op 4 december 2020 aanvullende gronden ingebracht waarin hij stelt dat een verplaatsbaar scherm of het dragen van een geluid reducerende voorziening niet zal bijdragen aan het gevoel van veiligheid van eiseres. Daartoe draagt hij aan dat een verplaatsbaar scherm slechts een beperkte omvang heeft en nooit tot het plafond rijkt. Het materiaal is bovendien vaak van dien aard dat ook niet geleund kan worden tegen een dergelijk scherm. Daarnaast zal het dragen van een geluid reducerende voorziening er voor zorgen dat eiseres minder hoort maar zal het gevoel van onveiligheid daardoor juist verhogen. Gemachtigde van eiseres heeft desgevraagd ter zitting laten weten dat zij geen nadere reactie heeft ingediend naar aanleiding van de nieuwe beslissing op bezwaar (bestreden besluit II), maar zij heeft aangegeven dat zij zich schaart achter de aanvullende beroepsgronden die werkgever op 4 december 2020 heeft ingebracht.
6. Beoordeling door de rechtbank.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
7. Verweerder heeft in beroep een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen. Nu het bestreden besluit I door verweerder is vervangen door het bestreden besluit II en niet is gebleken dat eiseres nog belang heeft bij inhoudelijke beoordeling van dat eerste besluit, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal hierna onderzoeken of het bestreden besluit II berust op een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
8. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder op goede gronden aan eiseres met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,11%.
9. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geding is dat bij eiseres de diagnoses chronische PTSS en een persisterende depressieve stoornis zijn vastgesteld.
10. Volgens vaste rechtspraak mag verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen.
Zorgvuldigheid
11. De rechtbank ziet in de door eiseres aangevoerde beroepsgronden geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek dat door de verzekeringsartsen van verweerder is verricht. Eiseres is door de primaire verzekeringsarts gezien op het spreekuur van 28 augustus 2019. Daarbij is zij lichamelijk en psychisch onderzocht. De verzekeringsarts heeft informatie van de psycholoog van eiseres, de medische informatie van de bedrijfsarts, een verzekeringsgeneeskundige rapportage in het kader van een deskundigenoordeel, een medische rapportage door het psychotrauma diagnose centrum en de rapportage van een psychologisch onderzoek door Albrecht Centrum Psychodiagnostiek bij de beoordeling betrokken. Naar aanleiding van het bezwaar heeft er een hoorzitting plaatsgevonden. De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens en alle medische informatie bestudeerd en kenbaar bij de beoordeling betrokken. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij bij de heroverweging in bezwaar kennis heeft genomen van alle medische gegevens. Ook het aanvullende medische stuk, een brief van de fysiotherapeut van 9 februari 2018, is door de verzekeringsarts b&b bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts b&b ziet een medische basis om meer beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts heeft aangegeven. De verzekeringsarts b&b heeft in de FML van 25 maart 2020 aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren en op het punt van aanpassing aan fysieke omgevingseisen.
Medische beoordeling
12. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting van 26 februari 2020, hij heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie bestudeerd en de nieuw ingebrachte medische stukken meegewogen. De verzekeringsarts b&b rapporteert op 25 maart 2020 het volgende. Uit de medische informatie uit de bezwaarprocedure zijn geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen. Ook ziet hij in de ingebrachte informatie geen aanleiding de door de primaire verzekeringsarts aangegeven stoornissen voor onjuist te houden. Daarmee worden in bezwaar de geclassificeerde klachten bevestigd en overgenomen: posttraumatische stressstoornis (PTSS) en persisterende depressieve stoornis. Ten aanzien van het aspect vervoer (zelfstandig reizen) concludeert de verzekeringsarts b&b dat het kennelijk (medisch) niet onmogelijk is, wel moeizaam. Ten aanzien van de door de arts-gemachtigde geclaimde verdergaande beperkingen overweegt de verzekeringsarts b&b als volgt. Wat betreft aspect 2.6 in de FML volgt hij de arts-gemachtigde niet omdat eiseres verschillende functies heeft bekleed die invoelend vermogen noodzakelijk maken. Ook uit de informatie van de psycholoog blijkt volgens de verzekeringsarts b&b dat eiseres meer begrip heeft gekregen voor slachtoffers (‘softer geworden’). Voor het aannemen van meer beperkingen bij aspect 2.12.3 ziet hij – met de arts-gemachtigde - wel voldoende steun in de stukken. Bij voorkeur werkt eiseres in een ruimte die goed overzichtelijk is, maar bij enige vorm van gevoelde dreiging is steun onontbeerlijk (gevoel van veiligheid). Wat betreft de medische urenbeperking acht de verzekeringsarts b&b een aanvullende beperking aan de orde tot 6 uur per dag en tot 30 uur per week (32 uur is toegestaan). Daarom wordt dit belastbaarheidsaspect herzien. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens in de FML van 25 maart 2020, geldig vanaf 28 augustus 2019, aanvullende beperkingen aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren en op het punt van aanpassing aan fysieke omgevingseisen.
13. De rechtbank oordeelt als volgt over het medisch onderzoek. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b heeft zodanige beperkingen aangenomen dat eiseres al is aangewezen op fysiek lichte arbeid. Daarnaast is rekening gehouden met de vastgestelde diagnoses: PTSS en een persisterende depressieve stoornis. Hoewel eiseres stelt niet in staat te zijn tot zelfstandig reizen, is er volgens de verzekeringsarts b&b op medische gronden onvoldoende aanleiding haar niet in staat te achten tot zelfstandig reizen. De informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b aanvullende beperkingen heeft aangenomen ten aanzien van het persoonlijk functioneren en het sociaal functioneren en op het punt van aanpassing aan fysieke omgevingseisen. Ook heeft hij een urenbeperking aangenomen van 6 uren per dag en 32 uren per week. Niet gebleken is dat in de FML van 25 maart 2020 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Weliswaar heeft eiseres naar voren gebracht welke impact zij ten gevolge van haar klachten ervaart, maar in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling kan aan hoe een betrokkene de klachten ervaart geen doorslaggevende waarde toekomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Arbeidskundige beoordeling
14. De verzekeringsarts b&b heeft naar aanleiding van de beroepsgronden van eiseres in zijn rapport van 12 november 2020 een nadere verzekeringsgeneeskundige motivering gegeven en aangegeven dat voor alle functies geldt dat het gevoel van onveiligheid door middel van een (verplaatsbare en meeneembare) wandvoorziening dan wel scherm kan worden weg genomen. Daarnaast geeft hij aan dat de auditieve afleiding zou kunnen worden beperkt door het dragen van een koptelefoon. Over de aanvoer van producten kunnen met collega’s afspraken worden gemaakt.
15. Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapportage van 13 november 2020 geconcludeerd dat de functie van medewerker tuinbouw dient te vervallen omdat in die functie de bescherming van een wandvoorziening niet goed mogelijk is, maar dat er nog voldoende andere geschikte functies overblijven voor eiseres. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vervolgens vastgesteld op 76,11%.
16. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de rapportage van de arbeidsdeskundige b&b van 13 november 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Bij de functieselectie heeft overleg plaatsgevonden tussen de arbeidsdeskundige b&b en de verzekeringsarts b&b. Daarbij is toegelicht dat eiseres in staat is tot een arbeidsprestatie, maar dat daarbij wel een aantal uitgangspunten gelden voor wat betreft de situering van de arbeidsplek. Dit om haar gevoel van veiligheid te versterken. Overwogen werd dat bij de toedeling van werk van een goed werkgever verwacht mag worden dat deze rekening houdt met deze specifieke omstandigheden. Daarbij is toegelicht dat het gevoel van veiligheid middels een verplaatsbaar scherm of wandvoorziening en het gebruik van een geluid reducerende voorziening kan worden geborgd. De rechtbank volgt de arbeidsdeskundige hierin. Niet is aangetoond dat een verplaatsbare wandvoorziening en het dragen van een geluid reducerende voorziening geen adequate oplossing zou zijn. Gelet op de rapportages van zowel de verzekeringsarts b&b als de arbeidsdeskundige b&b tegen de achtergrond van de gronden van het beroep en de toelichting ter zitting, ziet de rechtbank dan ook geen redenen de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit II niet te onderschrijven.
Conclusie
17. De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit II verklaart de rechtbank ongegrond, omdat verweerder terecht aan eiseres met ingang van 15 oktober 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 76,11%.
18. In het gegeven dat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiseres het bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Tevens dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 48,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. de Kleine, rechter, in aanwezigheid van L. Lemmen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.