ECLI:NL:RBDHA:2021:14631

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2021
Publicatiedatum
29 december 2021
Zaaknummer
8913908 RL EXPL 20-22780
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de beheerder en de rol van de verhuurder in huurgeschillen

In deze zaak, die voor de kantonrechter in Den Haag werd behandeld, ging het om de vraag wie als verhuurder moet worden aangemerkt in een huurgeschil. Eiseres had Wooncompany B.V. gedagvaard, maar de kantonrechter concludeerde dat Wooncompany slechts als gevolmachtigde van de werkelijke verhuurder, de heer [X], optrad. De procedure begon met een tussenvonnis op 26 mei 2021, gevolgd door een mondelinge behandeling op 2 augustus 2021. Tijdens deze zittingen werd duidelijk dat de situatie tussen partijen was veranderd, en dat de heer [X] de beheersovereenkomst met Wooncompany had opgezegd en een andere beheerder had aangesteld. Wooncompany stelde dat eiseres de verkeerde partij had gedagvaard, terwijl eiseres haar standpunt handhaafde dat Wooncompany als verhuurder moest worden aangemerkt.

De kantonrechter oordeelde dat Wooncompany bevoegd was om namens de heer [X] een huurovereenkomst aan te gaan, maar dat de heer [X] zelf als verhuurder moest worden aangemerkt. Dit was in lijn met artikel 3:67, eerste lid BW, dat bepaalt dat de volmachtgever verantwoordelijk is voor de verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst. De kantonrechter concludeerde dat eiseres niet ontvankelijk moest worden verklaard in haar vorderingen tegen Wooncompany, omdat de werkelijke verhuurder de heer [X] was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De kantonrechter merkte op dat de gang van zaken in deze procedure de moeilijkheden illustreert waarmee huurders in de particuliere sector te maken hebben, vooral wanneer verhuurders zich verschuilen achter wisselende beheerders.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
HvB/c
Zaak-/rolnr.: 8913908 RL EXPL 20-22780
15 december 2021
[jw.sys.rolnummer]
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.W.G. van der Wallen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Wooncompany B.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
gemachtigde: mr. U.A.R. Koeze.
Partijen hierna te noemen enerzijds “ [eiseres] ” en anderzijds “Wooncompany”.

1.Procedure

1.1
Op 26 mei 2021 is in deze zaak een tussenvonnis uitgesproken.
1.2
Ingevolge dit vonnis heeft op 2 augustus 2021 een mondelinge behandeling plaatsgevonden.
1.3
Vervolgens heeft Wooncompany een akte genomen en heeft [eiseres] een antwoordakte genomen.
1.4
Na een rolbeslissing van 20 oktober 2021, heeft Wooncompany nog mogen reageren op de producties die [eiseres] bij haar laatste vonnis in het geding heeft gebracht.
1.5
Vervolgens is vonnis bepaald op vandaag.

2.Verder beoordeling

2.1
In het tussenvonnis van 26 mei 2021 is onder meer het navolgende overwogen:
“Geconcludeerd moet worden dat gedaagde de juiste partij is, nu duidelijk is geworden op grond van de overgelegde overeenkomsten dat gedaagde ook in rechte bevoegd is om op te treden als gevolmachtigde namens de verhuurder van de woning van eiseres. Het andersluidende bij de mondelinge behandeling ingenomen standpunt van eiseres moet dus worden verworpen.”
Zoals ter zitting van 18 februari 2021 ook is besproken zou in dat geval een nieuwe comparitie worden gepland om nader in te gaan op de klachten over het gehuurde van de zijde van eiseres, met name wat betreft de gebreken aan de woning en de eventuele oplossingen hiervoor. Partijen hebben op de mondelinge behandeling van 18 februari 2021 ook te kennen gegeven in de tussentijd samen naar oplossingen te willen zoeken. Deze comparitie zal dus tevens worden gebruikt voor het beproeven van een schikking tussen partijen.
…”
2.2
Uit hetgeen besproken is op de comparitie van 2 augustus 2021 en uit hetgeen partijen hebben aangevoerd in de daarna gewisselde stukken volgt dat de situatie tussen partijen heel anders is komen te liggen.
Dit een en ander noopt de kantonrechter om te terug te komen van de beslissing dat Wooncompany moet worden aangemerkt als gevolmachtigde van de verhuurder van het door [eiseres] gehuurde pand.
2.3
Inmiddels is tussen partijen komen vast te staan dat het gehuurde een appartementsrecht betreft dat toebehoort aan de heer [X] , [adres 1] , [plaats 1] / [adres 2] , [plaats 2] , (hierna [X] ), die Wooncompany had aangesteld als beheerder van het gehuurde.
Ondertussen heeft [X] de beheersovereenkomst met Wooncompany opgezegd en heeft hij eerst een zekere Vellinga en vervolgens Vastgoed Unie vanaf 1 juli 2021 aangesteld als beheerder.
Mr. Koeze, die heeft aangegeven in deze zaak voor Wooncompany op te treden, concludeert op grond van dit een en ander dat [eiseres] de verkeerde partij heeft gedagvaard. Hij voert aan dat Wooncompany nu niets meer voor [eiseres] kan betekenen. Wie als verhuurder moet worden aangemerkt, laat mr. Koeze, procederend namens Wooncompany, in het midden.
2.4
[eiseres] handhaaft haar standpunt dat Wooncompany moet worden aangemerkt als landlord/verhuurder.
2.5
De kantonrechter moet thans tot de conclusie komen dat Wooncompany als beheerder/gevolmachtigde weliswaar bevoegd was om namens [X] een huurovereenkomst met [eiseres] aan te gaan maar dat [X] zelf is aan te merken als verhuurder.
Gelet op artikel 3:67, eerste lid BW heeft mr. Koeze, sprekende namens Wooncompany, heel laat maar nog niet te laat de naam van de volmachtgever van Wooncompany genoemd, te weten [X] .
Verder moet worden geoordeeld dat [X] , als rechthebbende op het appartementsrecht, degene is die in het huurgenot van [eiseres] dient te voorzien.
Voor zover hij daarbij gebruik maakt van hulppersonen als Wooncompany en de Vereniging van Eigenaren van het appartementencomplex waarin het gehuurde zich bevindt of van een opvolgende beheerder, is hij voor de gedragingen van die hulppersonen op gelijke wijze aansprakelijk als voor zijn eigen gedragingen, aldus artikel 6:76 BW.
Dit is de enige logische juridische gevolgtrekking, die in de omstandigheden van dit geval valt te trekken. Immers indien [X] niet de verhuurder/landlord zou zijn, dan kan hij zich telkenmale aan zijn verantwoordelijkheden als verhuurder onttrekken door een nieuwe beheerder aan te stellen, zodra hij als verhuurder wordt aangesproken tot nakoming van de huurovereenkomst.
2.6
Uit het voorgaande volgt dat [eiseres] in haar vorderingen jegens Wooncompany niet ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.7
Gelet op de wisselende proceshouding van Wooncompany en de omstandigheid dat tussen de eerste comparitie van partijen van 18 februari 2021 en de tweede comparitie van partijen van 2 augustus 2021 klaarblijkelijk door Wooncompany wel een aantal gebreken in het gehuurde zijn hersteld, zijn partijen aan te merken als over en weer op enig punt in het ongelijk te zijn gesteld.
Daarom zullen de proceskosten zodanig worden gecompenseerd dat ieder de eigen kosten draagt.
2.8
De overige stellingen en weren van partijen behoeven geen behandeling meer.
2.9
Geheel ten overvloede wordt overwogen dat het niet anders kan dan dat de uitkomst van deze procedure voor [eiseres] teleurstellend moet zijn.
De gang van zaken in dit geding illustreert hoe moeizaam het is voor huurders om bij commerciële verhuur in de particuliere sector zich te verzekeren van de hen toekomende huurbescherming, wanneer de uiteindelijke eigenaar/verhuurder zich in hoge mate verschuilt achter wisselende beheerders.
De kantonrechter kan deze gang van zaken echter slechts signaleren maar niet oplossen.

3.Beslissing

De kantonrechter:
- verklaart [eiseres] niet ontvankelijk in haar vordering jegens Wooncompany;
- compenseert de proceskosten zodanig dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. L.C. Heuveling van Beek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 december 2021.