ECLI:NL:RBDHA:2021:1470

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2021
Publicatiedatum
23 februari 2021
Zaaknummer
AWB 20-3108 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van COVID-19 en schending hoorplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Ghanese nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf, welke op 11 september 2019 door verweerder was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 31 maart 2020 ongegrond verklaard. Eiseres heeft op 15 april 2020 een beroepschrift ingediend. Tijdens de zitting op 4 januari 2021 werd eiseres vertegenwoordigd door haar gemachtigde, terwijl verweerder ook door een gemachtigde werd vertegenwoordigd.

De rechtbank oordeelde dat verweerder in het bestreden besluit een nieuwe afwijzingsgrond had toegevoegd, namelijk dat eiseres een bedreiging voor de volksgezondheid vormde vanwege de COVID-19 situatie. Eiseres voerde aan dat zij ten onrechte niet was gehoord, wat volgens de rechtbank in strijd was met het beleid van verweerder. De rechtbank concludeerde dat het primaire besluit bij een volgende aanvraag voor een visum kort verblijf geen rol zou spelen, en dat eiseres niet in haar belangen was geschaad door het niet horen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moest vergoeden en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op €1.068,-.

De uitspraak werd gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/3108
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedatum] , van Ghanese nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: [naam] ),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Met een besluit van 11 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag tot afgifte van een visum voor kort verblijf van eiseres afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 15 april 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres tegen dit besluit ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2021. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres heeft verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf. Eiseres is voornemens om voor een korte vakantie naar Nederland af te reizen. Zij is door [naam] (referent) uitgenodigd om tijdens haar verblijf in Nederland in zijn huis te verblijven.
Besluitvorming
2. Verweerder heeft in het primaire besluit de aanvraag van eiseres afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond en dat er redelijke twijfel bestaat over haar voornemen het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard en de aanvraag van eiseres afgewezen op een nieuwe weigeringsgrondslag. Volgens verweerder is eiseres een bedreiging voor de volksgezondheid vanwege de COVID-19 situatie.
De hoorplicht
3. Eiseres heeft aangevoerd dat zij ten onrechte niet is gehoord.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit een nieuwe weigeringsgrond ten grondslag heeft gelegd en niet is ingegaan op de bezwaren tegen de weigeringsgrond in het primaire besluit. Daarom heeft verweerder gehandeld in strijd met het eigen beleid, zoals neergelegd in Werkinstructie 2019/16. Verweerder heeft het besluit daarom niet kennelijk ongegrond mogen verklaren. De rechtbank zal hierna beoordelen welke gevolgen dit moet hebben.
De overige beroepsgronden
3. Ter zitting heeft eiseres erop gewezen dat in het primaire besluit haar visum is afgewezen omdat zij het doel van haar reis niet aannemelijk heeft gemaakt en er twijfel over bestaat dat zij terug zal keren. Zij vreest dat dit bij de beoordeling van een volgende aanvraag voor een visum in haar nadeel zal meetellen. Zij kan zich hiertegen echter nu niet verdedigen.
4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de situatie met de COVID anders is en dat dit niet zal gebeuren. De rechtbank stelt vast dat dit betekent dat het besluit van 11 september 2019 bij de beoordeling van een volgende aanvraag van eiseres voor een visum kort verblijf niet in het nadeel van eiseres zal meewegen.
5. Eiseres heeft verklaard dat het hierom te doen is en dat zij, indien dit in de uitspraak komt te staan, haar verdere beroepsgronden intrekt.
6. Gelet op het voorgaande is eiseres niet in haar belangen geschaad doordat verweerder haar niet heeft gehoord. De rechtbank zal het gebrek daarom met toepassing van artikel 6:22 van de algemene wet bestuursrecht passeren. De conclusie is dan ook dat het beroep ongegrond is.
7. Vanwege de toepassing van artikel 6:22 van de Awb zal de rechtbank bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt en verweerder veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten.
8. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1.068,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, rechter, in aanwezigheid van mr. T. van Soldt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier
rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.