ECLI:NL:RBDHA:2021:14702
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verlaging van de WAO-uitkering en de medische beoordeling in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die een WAO-uitkering ontvangt, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het UWV dat zijn uitkering per 14 oktober 2020 zou worden verlaagd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische beoordeling die ten grondslag lag aan de beslissing van het UWV. Eiser had eerder een WAO-uitkering gekregen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 25-35%, maar na een herbeoordeling in 2019 werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80-100%. Het UWV heeft echter in een later besluit de mate van arbeidsongeschiktheid bijgesteld naar 35-45%, wat leidde tot de verlaging van de uitkering. Eiser voerde aan dat het UWV in strijd had gehandeld met het verbod van reformatio in peius, omdat hij door het indienen van bezwaar in een slechtere positie was gekomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV niet in strijd had gehandeld met de wet, omdat het verplicht was om het primaire besluit volledig te heroverwegen. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de rapporten van de verzekeringsartsen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de verlaging van de WAO-uitkering.