ECLI:NL:RBDHA:2021:14741
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren in 1998 en van Turkse nationaliteit, had op 30 september 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, op 11 november 2021 heeft hij de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verlaten en is hij met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft sindsdien geen contact meer onderhouden met zijn gemachtigde, mr. Ch.R. Vink, die op 24 november 2021 de rechtbank op de hoogte heeft gesteld van het gebrek aan contact.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling ter zitting, met toestemming van partijen. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, in beginsel geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.
Gelet op de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser na zijn vertrek uit de opvang niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en bescherming wenst, concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Tevens is beslist dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, eiser geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.