ECLI:NL:RBDHA:2021:14741

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
30 december 2021
Zaaknummer
NL21.17615
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, geboren in 1998 en van Turkse nationaliteit, had op 30 september 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Echter, op 11 november 2021 heeft hij de opvang van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) verlaten en is hij met onbekende bestemming vertrokken. Eiser heeft sindsdien geen contact meer onderhouden met zijn gemachtigde, mr. Ch.R. Vink, die op 24 november 2021 de rechtbank op de hoogte heeft gesteld van het gebrek aan contact.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten zonder behandeling ter zitting, met toestemming van partijen. De rechtbank overweegt dat, volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, een vreemdeling die met onbekende bestemming is vertrokken en geen contact onderhoudt met zijn gemachtigde, in beginsel geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. Dit betekent dat eiser geen rechtens te beschermen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep.

Gelet op de omstandigheden, waaronder het feit dat eiser na zijn vertrek uit de opvang niet heeft laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en bescherming wenst, concludeert de rechtbank dat eiser geen procesbelang meer heeft. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Tevens is beslist dat verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, eiser geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17615

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.E. Muller),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink).

ProcesverloopBij besluit van 8 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek is met toestemming van partijen gesloten zonder behandeling van de zaak ter zitting. [1]

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1998 en in het bezit van de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 30 september 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Bij bericht van 24 november 2021 heeft eisers gemachtigde de rechtbank medegedeeld dat zij geen contact meer kan krijgen met eiser. Zij heeft de rechtbank verzocht om het beroep af te doen op de stukken. Verweerder heeft op 25 november 2021 kenbaar gemaakt dat eiser op 11 november 2021 de opvang van het COa [2] heeft verlaten en met onbekende bestemming is vertrokken.
3. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter volgt dat, indien de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact te onderhouden met zijn gemachtigde, er in beginsel van uit dient te worden gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk gezochte bescherming in Nederland. In dat geval heeft de vreemdeling geen rechtens te beschermen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het ingestelde beroep. [3]
4. Uit de berichten van partijen volgt dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken zonder contact met zijn gemachtigde te onderhouden. Eiser heeft na het verlaten van de opvang niet (al dan niet via zijn gemachtigde) laten weten dat hij nog in Nederland verblijft en prijs stelt op bescherming. De rechtbank gaat er daarom van uit dat eiser geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Dit maakt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van dit beroep. De rechtbank zal het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. de Keuning, rechter, in aanwezigheid van mr.R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:579.