ECLI:NL:RBDHA:2021:14748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
NL21.885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van EU-onderdaan en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een onderdaan van de Europese Unie (EU). De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 januari 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was, aangezien de maatregel op 29 januari 2021 was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn EU-nationaliteit, geen verblijfsrecht meer had in Nederland, omdat zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht eerder was ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de bewaring op te leggen, en dat de belangen van de eiser in de maatregel van bewaring voldoende waren meegewogen. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat een lichter middel had moeten worden toegepast, en oordeelde dat de bewaring noodzakelijk was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak werd gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos, en werd openbaar gemaakt op 17 februari 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.885
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Guman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 19 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 29 januari 2021 de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Roemeense nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1997].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die verweerder aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, niet heeft betwist.
5. Eiser voert aan dat hij niet in bewaring gesteld kon worden, omdat hij een onderdaan is van de Europese Unie (EU). Het vrij verkeer van personen, op grond van artikel 45 tot en met 54 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, geldt ook voor eiser. Verder geldt voor eiser de vrije termijn op basis van artikel 12 van de Vw.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder op 10 juli 2019 een beschikking heeft uitgebracht waarin het verblijfsrecht op grond van het Unierecht van eiser is ingetrokken. Op 20 augustus 2020 is deze beschikking aan eiser uitgereikt. Hieruit volgt dat, ondanks dat eiser een onderdaan van de EU is, hij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Het vrij verkeer van personen en de vrije termijn gelden dan ook niet meer voor eiser in Nederland. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder grond had om eiser in bewaring te stellen. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen, omdat hij een onderdaan van de EU is.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder mag bij de keuze voor inbewaringstelling in plaats van een lichter middel niet volstaan met verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel van bewaring specifiek motiveren waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Daarbij moet verweerder ook ingaan op de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. Dit is vaste rechtspraak.3 Naar het
1. Artikel 5.1b. derde lid, van het Vreemdelingenbesluit.
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Zie onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674, en van 10 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1309 en het arrest Mahdi van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320.
oordeel van de rechtbank heeft verweerder in de maatregel van bewaring de belangen van eiser voldoende meegewogen en voldoende gemotiveerd waarom de bewaring noodzakelijk wordt geacht. Wat eiser heeft aangevoerd, kan niet tot de toepassing van een lichter middel leiden. Het enkele feit dat eiser een onderdaan van de EU is, maakt immers nog niet dat moet worden aangenomen dat hij zal vertrekken. Sterker nog, dat eiser vindt dat hij het recht heeft om in Nederland te zijn, maakt een vrijwillig vertrek alleen maar onwaarschijnlijker. Verweerder had dan ook geen lichter middel toe hoeven passen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 februari 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.