Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een onderdaan van de Europese Unie (EU). De eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Guman, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 19 januari 2021 de maatregel van bewaring had opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was, aangezien de maatregel op 29 januari 2021 was opgeheven.
De rechtbank overwoog dat de eiser, ondanks zijn EU-nationaliteit, geen verblijfsrecht meer had in Nederland, omdat zijn verblijfsrecht op grond van het Unierecht eerder was ingetrokken. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris voldoende gronden had om de bewaring op te leggen, en dat de belangen van de eiser in de maatregel van bewaring voldoende waren meegewogen. De rechtbank verwierp het argument van de eiser dat een lichter middel had moeten worden toegepast, en oordeelde dat de bewaring noodzakelijk was. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak werd gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, in aanwezigheid van griffier mr. T.R. Oosterhoff-Vos, en werd openbaar gemaakt op 17 februari 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.